Toen ik in het jaar 1970 intrad in de neerlandistiek, had de literatuurgeschiedenis een slechte naam. Onwetenschappelijk, heette ze, een onsamenhangende stoet van witte olifanten. Voor de middeleeuwse letterkunde kwam daar nog bij dat zelfs de meest elementaire gegevens met betrekking tot context en datering vaak ontbraken. Met instemming lazen we W.P. Gerritsens briljante, maar genadeloze afrekening met deel 1 van Knuvelders Handboek: ‘ Bij de huidige stand van onze kennis moet naar mijn mening de gedachte dat wij een geschiedenis van de Middelnederlandse letterkunde zouden kunnen schrijven als een hersenschim worden beschouwd.” (‘Geschiedverhaal of schetskaart?’, in: De Nieuwe Taalgids 68, 1975, p. 103).
Pas in de jaren tachtig werden optimistischer stemmen hoorbaar. Van Frits van Oostrom en Herman Pleij, vanzelfsprekend, maar ook van een van die zeldzame allrounders die ons vakgebied rijk is: de dialectoloog-linguïst-literatuurhistoricus-mediëvist-germanist Jan Goossens. Die boog zich in 1982 over het eerste deel ‘Fragmenten’ in de toen verschijnende reeks ‘Literaire handschriften’ van Maurits Gysselings Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). En al had hij allerlei bemerkingen bij Gysselings dateringen en lokaliseringen, hij nam ze pour le besoin de la cause zonder mopperen over en deed wat een dialectoloog hoort te doen: hij tekende kaartjes. Een voor de Oud- en een voor de Vroegmiddelnederlandse lteratuur. Hieronder zijn tweede kaartje.
De pijlen verbinden de lokalisering van de handschriften met de vermoedeliike plaats van ontstaan van de tekst. Drie clusters zijn duidelijk te onderscheiden: het Maas- en Nederrijngebied, zuidelijk Brabant en, veel minder prominent, de streek rond Brugge. Goossens zette vervolgens de handschriften in chronologische orde, per regio, en stelde vast dat het Maas- en Nederrijngebied zowat een halve eeuw vooruitliep op Brabant, en Vlaanderen meer dan driekwart eeuw achterop. In zekere zin was dat bekend, maar zo aanschouwelijk had ik het toen, in 1982, nooit gezien. Belangrijker nog was Goossens’ conclusie dat de expansie van de Vlaamse literatuur in oostelijke richting blijkbaar pas in de loop van de tweede helft van de dertiende eeuw op gang was gekomen. Maar vooral deze zin: “De literaire produktie van vóór die tijd in Limburg en Brabant kan men […] slechts Nederlandse letterkunde in zekere zin (Goossens’ cursivering) noemen: zij vertegenwoordigt een taal- en literatuurfase die ouder is dan de polarisering binnen het Continentaalwestgermaans die tot het ontstaan van een Nederlands en een Duits taalgebied aanleiding heeft gegeven” (p. 265).
Ondertussen beschikken we over een voortreffelijke geschiedenis van de Nederlandse letterkunde. Maar zo’n literatuurgeschiedenis neemt onvermijdelijk de huidige taalgrenzen als uitgangspunt. Ze laat weinig ruimte voor een benadering die teksten meeneemt die nu tot de Duitse letterkunde gerekend worden, maar – Goossens wijst daar terloops op – evenzeer tot dat Maas-Rijngebied gerekend kunnen worden.
Het is dus tijd voor een regionale literatuurgeschiedenis. Een die de teksten die nu in hier Duits, daar Nederlands worden onderverdeeld in onderlinge samenhang bestudeert. Een die ook de Franse literatuur in deze regio mee in beeld brengt, want in sommige opzichten biedt die opvallende parallellen met de literatuur ten noorden van de taalgrens. Een die ook de geleidelijke ‘vernederlandsing’ (‘verduitsing’, ‘verfransing’) kortom desintegratie van dit gebied mee in beeld brengt. Helmut Tervoorens Van der Masen tot op den Rijn. Ein Handbuch zur Geschichte der mittelalterlichen volkssprachlichen Literatur im Raum von Rhein und Maas uit 2005 biedt voor zo’n onderzoek een onmisbare basis, maar is te beschrijvend, te statisch om aan de eisen die ik hierboven heb genoemd te voldoen. Een prachtig project op de grens van drie, zelfs vijf landen lijkt het me, voor een team van romanisten, germanisten en neerlandici, te financieren met Europees geld, uiteraard. Of droom ik…?
Frank Willaert is emeritus hoogleraar Middelnederlandse letterkunde aan de Universiteit Antwerpen, lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren (KANTL) en drager van de Wassenbergh Pennin 2022.
Jona Lendering zegt
Geweldig.
Truus Pinkster zegt
Ik sluit me geheel aan bij Jona Lendering
Harald zegt
Boeiend!
Arend Quak zegt
uitstekend idee!
Hedwig Speliers zegt
Waaro niet meteen beginnen…