Stel dat je de observatie wil maken dat Jan Piet kust, dan kun je in een hoofdzin natuurlijk zeggen: Maar hoe weet de luisteraar nu wie de kusser is en wie de gekuste? Talen hebben daarvoor minstens drie verschillende strategieën. De eerste is woordvolgorde: in de genoemde zin staat het onderwerp voor het lijdend voorwerp. De tweede is naamval, dat we in het Nederlands nog … [Lees meer...] overWoordvolgorde en naamval
naamvallen
Over de verwarring rond het gebruik van hen en hun
Doorgaans weten moedertaalsprekers van het Nederlands feilloos onderscheid te maken tussen de subjects- en objectsvormen van persoonlijke voornaamwoorden. Tijdens de taalverwerving hebben zij onbewust geleerd hoe deze vormen gebruikt worden en deze kennis in hun grammatica verankerd. Soms echter zit een zin zo in elkaar dat het lastig kan zijn die keuze te bepalen. Daardoor kan … [Lees meer...] overOver de verwarring rond het gebruik van hen en hun
Yo, rectorman! – Een nieuwe vocatief?
Naamvalsvormen verdwijnen uit het Nederlands, langzaam maar zeker. Boeken over taalgeschiedenis laten daar geen twijfel over bestaan. De derde en vierde naamval zijn in het Nederlands al bijna helemaal samengevallen tot een niet-onderwerpsnaamval, met Hun lopen, Da doet hem nie en Ons bin zunig wordt ook gewerkt aan een samenvallen van die niet-onderwerpsnaamval met de … [Lees meer...] overYo, rectorman! – Een nieuwe vocatief?
Wie komt hun of hen te hulp?
Door Ton van der Wouden Het Nederlands heeft al eeuwen geen derde naamval (datief) meer. Dat heeft de architecten van onze standaardtaal er in de zeventiende eeuw evenwel niet van weerhouden om een onderscheid te construeren tussen hem (4e naamval enkelvoud mannelijk) en hom (3e), en tussen hen (4e meervoud) en hun (3e). Hom heeft het niet gered, maar het opgelegde verschil … [Lees meer...] overWie komt hun of hen te hulp?
Doet mèn maah een bieahtje: het gebruik van mijn voor mij in het zeventiende-eeuwse Nederlands
Door Giulia Mazzola en Peter Alexander Kerkhof Als je ooit met een Hagenees hebt gepraat, heb je het vast weleens gehoord: de dialectvorm “mèn” voor ‘mij’ in zinnen zoals “doet mèn maah un bieahtje”. Deze dialectvorm komt voor in de grammaticale functies van het meewerkend voorwerp, het lijdend voorwerp en na voorzetsels. Als klinkend kenmerk van het Haagse dialect komen we … [Lees meer...] overDoet mèn maah een bieahtje: het gebruik van mijn voor mij in het zeventiende-eeuwse Nederlands