Hier is een feit waarvan de implicaties volgens mij vaak onderschat worden: dat taal en rekenen in het dagelijks taalgebruik vaak op één lijn gesteld worden. Zie bijvoorbeeld het volgende, volstrekt willekeurige, voorbeeld, van de website van NRC Handelsblad van eerder deze week:
Het is slecht gesteld met de taal- en rekenvaardigheid van scholieren in het voorgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. (…) Vanaf het schooljaar 2013/2014 moeten alle scholieren in het voorgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs deelnemen aan een taal- en rekentoets, die deel uitmaakt van het eindexamen.
Het voorbeeld is, als gezegd, volkomen willekeurig. Taal en rekenen staan, blijkens de website www.taalenrekenen.nl ‘voortaan centraal’: “Het regeerakkoord van september 2010 bestempelt deze vakken als de kernvakken van het onderwijs”.
Maar het kabinet Rutte is heus niet de eerste die de combinatie van deze vakken maakt, en zelfs de gedachte scholieren het juist in deze twee ‘kernvakken’ slecht doen is niet bepaald nieuw. In het Historisch Krantenarchief van de KB vinden we bijvoorbeeld in een stukje uit het Dagblad van Zuid-Holland en ’s Gravenhage van 6 mei 1862 (dus precies 150 jaar geleden):
Het mag b.v. aan allen, die de opleiding van kweekelingen op zich hebben genomen, wel aanbevolen worden om te zorgen, dat hunne leerlingen vlug zonder taalfouten leeren schrijven. Ettelijke, overigens zeer verdienstelijke candidaten, zondigden soms allergruwelijkst in hunne opstellen tegen de eenvoudigste regels omtrent geslacht en naamval. Ook het grif oplossen van niet moeijelijke rekenkunstige vragen ging niet allen even goed van de hand. (…) Intusschen was bij de toegelatenen vooruitgang in goed begrip van taal en rekenen te bespeuren
Wat zijn de consequenties van die gelijkschakeling van rekenen en taal? Ik vermoed dat er het misverstand uit voortkomt dat een ’taalfout’ net zoiets onaantastbaars is als een ‘rekenfout’. 2+2=4, ook als uit Googlen zou blijken dat 2+2=5 meer treffers heeft (wat overigens niet zo is, al ontlopen de uitkomsten elkaar minder dan je zou denken). Voor taal geldt dat niet: er is geen objectieve waarheid over de taal op dezelfde manier als er een objectieve manier is over rekenen. Maar dat idee blijkt dus voor veel mensen heel moeilijk te aanvaarden te zijn; vermoedelijk omdat ’taal en rekenen’ zo vaak zo sterk aan elkaar gelijk worden geschakeld.
Misschien kan dat citaat uit het Dagblad toch nog enig licht op de zaak werpen. Ook 150 jaar geleden werd er al geklaagd over de taal- en rekenvaardigheden op de PABO’s. Maar opvallend is dat de ‘allergruwelijkste’ fouten in die tijd gingen over zaken waar wij ons nu niets meer van aantrekken: woordgeslacht en naamval. (Nu, ik geef toe dat er van de zorgen over het woordgeslacht nog een staartje over is, maar met naamvallen mag iedereen doen wat ze willen.) Dat betekent dat alleen een specialist op dit moment de taaltoetsen van indertijd nog goed zou kunnen maken, terwijl de rekentoetsen ongetwijfeld geen enkel probleem opleveren.
Dat komt niet doordat we zoveel slechter zijn geworden in taal en gelijkgebleven in rekenen. Dat komt doordat het misleidend is om taal en rekenen op één lijn te plaatsen.
Peter Altena zegt
Dit is een soort slimmigheid waar niemand wat aan heeft.
Geen objectieve waarheid over taal, nee, maar dat relativisme is in de praktijk van het taalonderricht tamelijk noodlottig. Ach, 'hun zeiden', maakt toch allemaal niet uit, vandaag fout is morgen goed. Dan laten we vervolgens grote groepen jonge Nederlanders onverbeterd fouten maken, maar bij veel Nederlanders blijft het verschil tussen goed en fout wel degelijk bestaan en plotseling is er dus toch een probleem.
Het is prima dat beschouwingen die het licht van de eeuwigheid verkiezen een relativerend geluid laten horen, maar in het taalonderricht is het praktischer en juister om wel degelijk ee heldere norm van goed en fout te hanteren. Het is jammer dat er vanuit een taalkundig ivoren torentje geprobeerd blijft worden om de onderwijzers en leraren Nederlands in de knietjes te schieten.
Marc van Oostendorp zegt
Uw reactie is, met permissie, wat overspannen. Ik pleit er in dit stukje niet per se voor om de norm af te schaffen, maar om in te zien dat die norm in het geval van taal een heel andere (onder andere: veranderlijker) basis heeft dan die van rekenen. Je zou leerlingen eventueel een norm kunnen bijbrengen, als ze maar begrijpen waar die norm vandaan komt (sociale conventie, geen onaantastbare logica).
Verder leidt de insinuatie van de ivoren toren nergens toe in een debat over deze kwestie. U probeert mijn argumenten ermee in een slecht daglicht te plaatsen, dat begrijp ik ook wel ('Jij begrijpt niets van de praktijk, want daarin zijn taal en rekenen wel degelijk hetzelfde'). Het argument kan zich echter ook makkelijk tegen u keren. Uit een eerder deze week verschenen en op dit weblog (http://nederl.blogspot.nl/2012/06/ouderwets-en-suf.html) besproken Taalunie-rapport blijkt dat jongeren zich weinig aan de norm gelegen laten liggen – niet in de zin dat ze zoveel fouten maken, daar gaat het rapport niet over, maar dat ze het nut van die norm niet inzien.
Je zou natuurlijk kunnen zeggen dat de jongeren tegenwoordig ook allemaal in een ivoren toren zitten. Maar je zou ook kunnen denken dat iemand die ten eeuwigen dag met alle geweld een negentiende-eeuws idee van correcte taal wil handhaven, en zelfs denkt dat het mogelijk is om 'een heldere norm van goed en fout' te formuleren inzake zaal, zélf in een ivoren toren verkeert.
De ideeën hierover zijn in de samenleving heel snel aan het veranderen en mij zou het beter lijken als het onderwijs daar rekening mee houdt. U wekt de indruk geen discussie te willen, u trekt zich terug op uw heldere norm en zodra deze in twijfel trekt, roept u dat deze 'onderwijzers en leraren in de knietjes schiet'.
Peter Altena zegt
Uw reactie is wel wat sneu.
Om te beginnen wemelt het in uw reactie van de jijbakken en kwaadaardige suggesties. Ik wek de indruk geen discussie te willen, ik trek mij terug op een heldere norm, ik zit zelf in een ivoren toren, ik probeer uw argumenten in een kwaad daglicht te plaatsen, misschien wil ik zelfs wel ten eeuwigen dage een negentiende-eeuws idee van correcte taal handhaven.
Het geeft te denken dat u dat nodig hebt.
U maakt het zich zo erg gemakkelijk.
Enkele dagen geleden droeg Jaap Goedegebuure aan de verjaardag van Neder-L een column bij waarin hij het wrakke taalgebruik van zijn studenten aan de kaak stelde en de schuld trefzeker bij het middelbaar onderwijs parkeerde. Van u begrijp ik dat hij dat helemaal verkeerd ziet.
Met het inzicht in de tijdgebondenheid van de normen en de herkomst en functie van die normativiteit is naar mijn overtuiging geen enkele taalgebruiker in een weerbarstige praktijk echt geholpen. Leerlingen en studenten gaan daarvan echt niet beter schrijven of lezen.
In de praktijk wordt de norm door veel taalgebruikers gerelativeerd, zoals ook veel mensen het niet erg vinden om door rood licht te rijden of met een stuk in de kraag de weg onveilig te maken.
Kort en goed, uw descriptie van taalontwikkeling en uw beschouwelijkheid interveniëren hooghartig en contraproductief in een onderwijspraktijk die onvermijdelijk een sterk prescriptief karakter draagt. Negentiende-eeuws?
Alleen al een zinsnede als 'je zou leerlingen eventueel een norm kunnen bijbrengen' is zo wereldvreemd dat die slechts door 'mad scientists' geproduceerd kan worden.
Marc van Oostendorp zegt
Beste meneer Altena,
Inderdaad – ik kan u niet anders zien dan als iemand die met alle macht een klassiek, negentiende-eeuws idee wil handhaven, tegen de klippen op. Uw vergelijking tussen het niet-volgen van de norm en 'met een stuk in de kraag de weg onveilig maken' spreekt boekdelen. Dat is, ik blijf erbij, een nogal overspannen manier van u uitdrukken: hoeveel dodelijke slachtoffers vallen er per jaar door spelfouten?
En nogmaals: u gaat eigenlijk helemaal voorbij aan wat ik in dit stukje beweer: dat een taalnorm iets anders is dan een rekennorm. Over de vraag of het onderwijs 'onvermijdelijk' prescriptief is, laat ik me helemaal niet uit: maar gesteld dat het zo is, dan nog lijkt het me zinnig na te denken over de norm. Ik ben eigenlijk wel benieuwd wat u daarvan vindt – moeten onaangename waarheden maar niet vermeld worden.
Overigens, door mij nu aan te duiden als 'mad scientist' overschrijdt u een grens. Ik moet u maar eens streng toespreken: dat soort reacties willen wij hier niet. Wij kijken niet op een verschrijving meer of minder, maar gescheld wordt onbarmhartig geblokkeerd.
Peter Altena zegt
Plotseling zijn de tenen lang en bezit u het monopolie op goede manieren: 'ik' wordt 'wij'. U bent me er een. U bepaalt wanneer wat kan en mag, wanneer een vergelijking geldig is en wanneer niet (alsof een vergelijking niet per definitie deels klopt en deels niet.
Maar u weet wel zeker dat ik iemand ben die 'met alle macht een klassiek, negentiende-eeuws idee wil handhaven, tegen de klippen op'.
Ja meneer, ik wil graag dat mijn leerlingen de spelling van de werkwoorden beheersen, een -t plaatsen waar dat hoort en de ambitie hebben om goed te schrijven, goed te spellen en goed na te denken. Dat veronderstelt op sommige terreinen normativiteit,maar om dat nu als negentiende-eeuws af te doen …
In mijn ijver wens ik een dergelijke diskwalificatie als dwaasheid te zien.
Schuilt er in een dergelijke diskwalificatie niet ook wat verachting?
Dat een taalnorm verschilt van een rekennorm, ach dat zie ik ook wel, maar al in mijn eerste reactie zei ik daarover dat dat een slimmigheidje is waar niemand wat aan heeft. Misschien vindt u het een verlossend inzicht, maar mij lijkt het een open deur. Bij het onderricht in grammatica en spelling helpt dat inzicht niet veel, sterker nog: integendeel.