De deskundigen zijn eruit: honderd is een zelfstandig naamwoord. Nu moeten ze het nog eens zien te worden over tien!
Dat honderd een zelfstandig naamwoord is, is duidelijk. Je kunt er een meervoud van maken (honderden), je kunt er een lidwoord en een bijvoeglijk naamwoord voor zetten (een dikke honderd) en ook een voorzetsel (boven de honderd) dat zelfs weer nader bepaald kan worden (ruim boven de honderd).
Hoe zit dat met tien?
Het nieuwe nummer van Nederlandse Taalkunde bevat, behalve twee (2!) artikelen van de Leidse taalgeleerde Cor van Bree een uitgebreide discussie over een boek van de ook al Leidse taalgeleerde Geert Booij. In tien artikelen schrijven elf taalkundigen over de tien hoofdstukken van Geerts boek. Een van die besprekingen is van de Utrechtse hoogleraar Norbert Corver en gaat over die telwoorden. Booij geeft ook nog antwoord. Maar ze komen er niet helemaal uit.
Volgens Corver zijn tien ook een zelfstandig naamwoord, net als vijftien, driehonderdzes en alle hoofdtelwoorden. Hij legt er de nadruk op dat het soort syntactische toetsen die ik noemde ook voor die andere telwoorden werken:
– Ik had een kleine twintig minuten om me voor te bereiden.– Het concert duurde zo’n veertig minuten.– Er waren [iets van veertig] deelnemers. (verg: ‘Heb je [iets van een verfkwast] in huis?’)– Ze kwamen [twee aan twee] de kamer binnen. (verg: ‘We stonden [zij aan zij].’
Bovendien laat Corver zien dat elke in elke drie minuten (viel er een druppel op zijn hoofd) en iedere in iedere twee seconden (kwam er een auto langs) de telwoorden drie en twee moeten bepalen. Elke en iedere gaan alleen samen met enkelvoudige naamwoorden (je zegt iedere minuut en niet iedere minuten).
Booij legt dan weer de nadruk op de woordvorming en wijst erop dat je van honderd, duizend en miljoen wel het meervoud kunt maken (honderden, duizenden, miljoenen), maar niet van drie of tien. Je kunt wel zeggen miljoenen mensen hoorden hem, maar niet tienen mensen kwamen opdagen.
Er is dus wel degelijk een verschil tussen honderd en tien. Misschien heeft het iets te maken met het feit dat honderd als basis voor uitbreiding kan gelden: je kunt zeggen tweehonderd (tweeduizend, twee miljoen) maar niet twee tien. Je kunt ook wel zeggen een paar honderd, maar niet een paar tien. Wel is dan natuurlijk weer opvallend, en vreemd, en onverklaard, dat je niet zegt twee miljoenen. “Taalkundig zijn we”, zoals Corver aan het eind van zijn bijdrage zegt, “nog lang niet uitgeteld.”
Ingmar Roerdinkholder zegt
Ja, je kunt alleen tientallen mensen zeggen, terwijl je inderdaad honderden mensen ipv honderdtallen.
Ik denk dat dit een paar redenen heeft:
*ten eerste hebben de tientallen aparte namen, twintig, vijftig, tachtig enz., dus 'tientallen' is te algemeen. Tegenwoordig wordt wel "tig" als onbepaald telwoord gebruikt, maar dat betekent niet per se tientallen, maar eerder gewoon 'een heleboel.'
*ten tweede is het zo, dat we onze omgeving niet in honderdtallen maar eerder in tientallen dingen/mensen/familieleden/vrienden etc. tellen en specificeren. Dit is zeker historisch en van oorsprong zo, toen alles in de wereld nog niet zo grootschalig was als nu. Toen de moderne talen ontstonden zaten de mensen nog in kleine groepjes rond een kampvuur te overleggen hoeveel
herten en zwijnen daar bij de rivierbocht zaten.
Grote getal(l)en waren niet zo nuttig, bovendien kon men ze nog niet opschrijven. Als je ergens een schatting van maakt, bv. het aantal fietsen op een station, klinkt 'tussen de twee- en driehonderd' heel normaal, maar 'tussen de tien en honderd' zal niemand zeggen.
Ik denk dus dat er zowel een historische verklaring is als eentje uit het perspectief van de mens op zijn omgeving
Ingmar zegt
dat moest zijn: '…dus TIENEN is te algemeen…' (ipv tientallen)
Hanno zegt
Als je koorts hebt is je temperatuur boven de zevenendertig, boven de veertig, etc. Zo kan elk getal wel aangeduid worden als zelfstandig naamwoord. Maar ten onrechte, want het gaat hier steeds om een elliptische constructie, waarbij een zelfstandig naamwoord is weggelaten: boven de zevenendertig GRADEN. Zo is het met honderd welbeschouwd ook: tussen de twee- en driehonderd (fietsen). Het telwoord heeft enkel zin als de context duidelijk maakt op welk weggelaten zelfstandig naamwoord het betrekking heeft.