Zonder de Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky (1928) zouden persberichten over de taalkunde er heel anders uit zien. Ik heb een archiefje van dat soort persberichten van de afgelopen dertig jaar en over die hele periode vind je regelmatig aankondigingen van wetenschappelijke doorbraken die nu definitief laten zien dat Chomsky ongelijk heeft.
Het lijkt me heel naar om zo’n onderzoeker te zijn die in 1989 definitief heeft aangetoond dat Chomsky ongelijk heeft om dan 23 jaar later in de krant te lezen dan een jongere collega nu echt definitief heeft aangetoond dat Chomsky het bij het verkeerde eind had.
Een paar dagen geleden kwam de Universiteit van Amsterdam weer met zo’n bericht:
Gedurende meer dan vijftig jaar hebben taalwetenschappers aangenomen dat taaluitingen fundamenteel-hiërarchisch zijn opgebouwd uit delen die uit steeds kleinere delen bestaan, vergelijkbaar met de beroemde Russische matroesjka-poppen.
Uit onderzoek dat UvA-wetenschapper Rens Bod met collega’s van Cornell University en University College London uitvoerde blijkt echter dat taal simpeler is opgebouwd dan eerder gedacht.
Zoals gebruikelijk blaast het artikel zelf wat minder hoog van de toren, maar de website van Onze Taal nam het persbericht van de UvA kritiekloos over, en Bod citeerde dat weer instemmend op zijn Facebook-pagina. Hij is er dus niet op gebrand het beeld dat het oproept bij te stellen.
Het merkwaardige is dan dat het artikel van Bod en collega’s eigenlijk geen nieuwe feiten aan het licht brengt. Het is een samenvatting van eerder onderzoek van de auteurs en van anderen, met aan het eind een bescheiden maar ook volgens de auteurs niet uitgewerkte schets van een model van taal dat zonder die matroesjka-poppen kan werken.
Afgezien van dat laatste stukje is het artikel waarschijnlijk met enige inspanning ook wel te lezen voor wie niet zo diep in de materie zit. Het is goed geschreven en bevat verwijzingen naar allerlei interessant onderzoek naar wat taal eigenlijk is. Toch heb ik niet de indruk dat het écht het einde van die periode van vijftig jaar aankondigt. Daarvoor is de materie eenvoudigweg te ingewikkeld. Een cruciale zinsnede staat al in de korte samenvatting: “hierarchical processing is often not involved”.
De sleutel zit in dat woordje often: taal gedraagt zich vaak niet als een matroesjka-pop. Een heleboel verschijnselen kunnen zonder die aanname begrepen worden. Maar dat wil nu juist niet zeggen dat de opgebouwde traditie nu maar razendsnel moet worden afgebroken.
Een van de discussiepunten gaat over zinnen als de volgende (mijn parallel van zin (12) in het aangehaalde artikel):
1.- Kunnen mannen die honger lijden eten?
In het Nederlands en in het Engels kun je een vraag maken door een verbogen werkwoord vooraan te plaatsen: van ‘mannen kunnen honger lijden’ maak je ‘kunnen mannen honger lijden?’ en van ‘mannen kunnen eten’ maak je ‘kunnen mannen eten?’ De vraag is nu van welke van de onderstaande zinnen (1) de vraagvorm is:
2.- Mannen die honger kunnen lijden, eten.
3.- Mannen die honger lijden, kunnen eten.
Iedereen zal het erover eens zijn: (1) bevraagt (3) en niet (2). De traditionele vraag is nu waarom dat zo is, hoe het kan dat wij dat allemaal ooit geleerd hebben zonder dat ons dat expliciet op school geleerd is, en hoe het kan dat er geen enkele menselijke taal is waarin het equivalent van (1) de vraag is van het equivalent van (2).
De matroesjka-theorie geeft een antwoord op die vragen: ieder mens, en dus iedere taal, zal altijd het werkwoord kiezen uit de buitenste matroesjka: dat is de hoofdzin en niet de bijzin. Het is allemaal minder gemakkelijk te begrijpen wanneer je zegt dat zinnen alleen maar de structuur hebben van opeenvolgende woorden. Waarom zou iemand dan niet weleens op het idee komen om het eerste verbogen werkwoord in de zin te nemen en voorop te plaatsen? (Dan zou (2) dus de basis kunnen zijn van (1).)
Bod en zijn collega’s geven alleen antwoord op deel van die vraag. Ze verwijzen naar onderzoek dat laat zien dat je met alleen woorden achter elkaar ook best een grammatica kunt maken die de juiste uitkomst geeft. Maar ze laten niet zien waarom talen het nooit anders doen, wat ons ertoe dwingt die route te kiezen die eigenlijk ingewikkelder is.
Dat betekent niet dat de bevinding van Bod en collega’s oninteressant is: het is waar dat er meer aan de hand is dan je met een simpel matroesjka-model zou verwachten. Maar dat wil niet zeggen niet dat taal simpeler is dan we tot nu toe dachten. Integendeel, zou ik zeggen.
Ingmar zegt
Hoe spreek je Chomsky eigenlijk correct uit:
als Tsjomski op zijn Engels of Gomski op zijn Russisch?
Of is Chomsky al de Engelse transliteratie van Russisch 'Tsjomski' in cyrillische letters?
Marc van Oostendorp zegt
Bijna iedereen zegt Tsjomski, inclusief Chomsky zelf. Maar er zijn een paar Nederlandse taalkundigen die Gomski zeggen.
Gaston Dorren zegt
Als de naam van 's man voorvaders met een cyrillische X was begonnen, had hij in t Engels Khomski geheten.
Gaston Dorren zegt
Rens Bod gebruikt het woord 'often' omdat zijn bewering kennelijk niet altijd geldt. Wat me opvalt is dat jij je eigen bewering óók nuanceert:
Het is allemaal minder gemakkelijk te begrijpen wanneer je zegt dat zinnen alleen maar de structuur hebben van opeenvolgende woorden.
'Minder gemakkelijk' dus, en niet 'niet'. Dat lijkt me een belangrijk verschil. Ik zie Bods reactie al voor me: ja, het is wat minder makkelijk, maar het kan wel.
Verder ben ik nieuwsgierig: als Chomsky's ongelijk al in 1989 of in welk jaar dan ook is aangetoond, waarom blijven onderzoekers dan zo op het stoffelijk overschot inhakken? Is dat omdat Chomsky hun taalkundeopleiding tot een schier ondraaglijke ervaring heeft gemaakt (zoals ik meer dan eens heb gehoord)? Is dat ongelijk misschien nog helemaal niet aangetoond? Of is zijn theorie misschien al 30 jaar een stervend paradigma, maar moeten eerst hij en zijn aanhangers zelf overlijden voordat de taalkundige wereld dat opgelucht kan toegeven?
Taalprof zegt
Op language log deze week een filmpje waar Chomsky (op 3:20) zijn eigen naam uitspreekt: http://languagelog.ldc.upenn.edu/nll/?p=4277
Taalprof zegt
Als Chomsky's naam met zoveel elementen van de moderne taalkunde verbonden wordt (niet alleen recursie, maar ook het aangeboren zijn van het taalleervermogen, het idee van diepte- en oppervlaktestructuur, van kernzinnen en perifere zinnen, etc), dan is het logisch dat iedere deelweerlegging (of wat daar voor door moet gaan) met zijn naam verbonden wordt.
Taalprof zegt
Daar komt bij: in het artikel worden ook Bloomfield, de Modisten en uiteindelijk Aristoteles genoemd als de vaders van de hierarchiegedachte. Maar ja, het klinkt niet zo geloofwaardig als je in een persbericht zegt dat je Aristoteles weerlegd hebt.
Ingmar zegt
Ik heb het even op de Russische Wiki opgezocht, daar staat boven het artikel Хомский, Ноам. Dus de correcte Russische uitspraak moet Gomski-j zijn, in elk geval oorspronkelijk.
Maar er staat ook tussen haakjes bij: Аврам Ноам Хомский (часто транскрибируется как Хомски или Чомски, англ. Avram Noam Chomsky [ˈnoʊm ˈtʃɒmski]
dus: Avram Noam Gomski-j (vaak getranslitereerd als Gomski of Tsjomski, Engels Avram Noam Chomsky [ˈnoʊm ˈtʃɒmski].
Blijkbaar nemen de Russen, als ze deze naam weer terug transliteren in het cyrillische schrift, soms toch ook de Amerikaanse uitspraak over.
Marc van Oostendorp zegt
Rens Bod verzamelt op zijn eigen weblog reacties op het artikel her en der op het internet:
http://devergetenwetenschappen.blogspot.nl/2012/10/een-alfa-ontdekking-van-eigen-bodem.html
Olaf K. zegt
Dit is meer een reactie op alle artikelen die Bod et al aanvoeren als ondersteuning van hun stellingen, en een reactie waar Bod et al zelf niet op reageren:
http://www.google.nl/url?sa=t&rct;=j&q;=&esrc;=s&source;=web&cd;=1&cad;=rja&ved;=0CCQQFjAA&url;=http%3A%2F%2Fwww.ucl.ac.uk%2Fpsychlangsci%2Fresearch%2Flinguistics%2FBerwick_et_al&ei;=Z1-QUNC4CsSk0AXFz4GwAw&usg;=AFQjCNHPW8dECDwc9yT5kApRgB9IqVXLPQ
Olaf K. zegt
Las net een interessant interview met Chomsky (http://www.theatlantic.com/technology/archive/2012/11/noam-chomsky-on-where-artificial-intelligence-went-wrong/261637/1/).
Daarin maakt hij een vergelijking met ons rekenmechanisme. Alle mensen kunnen rekenen. Daar zit kennelijk iets aangeborens. Maar hoe iemand 6+7 uitrekent wordt niet door dat aangeborene gedicteerd. Aanvullen tot tien (6+4 = tien, hou je 3 over, 10+3 is 13) is slechts 1 optie. Je moet het systeem en het gebruik van dat systeem dus onderscheiden. Je kunt dus het rekenmechanisme van taal en de eigenschappen daarvan onderzoeken (dat doet Chomsky), maar ook het gebruik ervan (dat doen Bod en collega's). Het feit dat je het systeem op verschillende manieren kunt gebruiken doet dus niets af aan de eigenschappen van dat systeem. Als dat systeem hierarchie heeft, wil dat niet zeggen dat je het altijd moet gebruiken. Maar het is er wel.
Marc van Oostendorp zegt
Het desbetreffende artikel bevat bovendien een aardige voorbeeldzin, een variatie op de hierboven besprokene.
– Instinctively, eagles that fly swim.
Logischerwijs hoort 'instinctively' voor adelaars meer bij 'fly' dan bij 'swim'. Bovendien staat 'fly' dichterbij dan 'swim'. Desalniettemin interpreteren we het als behorend bij 'swim'. Hoe kan dat?
Rens zegt
Veel dank voor al jullie reacties op ons artikel (http://rspb.royalsocietypublishing.org/content/early/2012/09/05/rspb.2012.1741.full.), en sorry voor mijn late reactie op jullie reacties (ik was in de weer in Rome: http://makingofthehumanitiesiii.blogspot.nl/).
Laat ik beginnen met te benadrukken dat we ons in het artikel richten op “taalgebruik”. De noties van “taalkennis” of onderliggend “taalsysteem” zijn namelijk uiterst lastig vast te pinnen. Je zou onze sequentiële visie natuurlijk kunnen proberen te verenigen met de hiërarchische visie door te stellen dat waar wij ons op taalgebruik richten (dat niet hierarchisch lijkt te zijn), richten Chomsky en anderen zich op het systeem of de kennis van taal (dat wel hierarchisch lijkt te zijn). Wij gaan echter toch een stap verder door te stellen dat ook bij het leren van taal (wat we als een aspect van taalgebruik zien) geen hierarchie nodig is en dat sequentiele structuur voldoende blijkt — voor zover we dit tot nu toe hebben kunnen vaststellen. Het zou best zo kunnen zijn dat sommige aspecten van taal wel een beroep doen op hierarchie, maar alle voorbeelden daarvan uit de taalkundige literatuur hebben we weten te weerleggen (ons review artikel bevat slechts een samenvatting van onze weerleggingen, dus zie ook de referenties). Tot nu toe blijkt dat sequentiele structuur voldoende is voor alle aspecten van taal. Dat is een nogal schokkend inzicht gezien de (zeer) lange traditie aangaande de aanname van hierarchische taalstructuur. Als zelfs kinderen bij het leren van taal geen hierarchie nodig hebben, waar zit deze dan nog? Is de notie van hierarchie niet slechts een artefact van de menselijke reflectie over taal? Nogmaals: het zou best kunnen dat ergens hierarchie nodig blijkt voor taalverwerving, maar onze stelling is: neem geen hierarchie aan als dit niet nodig is!
Olaf K. zegt
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
Olaf K. zegt
Dank voor je reactie, Rens. En sorry voor mijn late reactie. Laat ik niet op alle zinnen reageren maar er eentje uitlichten: “Het zou best zo kunnen zijn dat sommige aspecten van taal wel een beroep doen op hierarchie, maar alle voorbeelden daarvan uit de taalkundige literatuur hebben we weten te weerleggen […]”
Het is me (wederom) onduidelijk of dit een claim is (i) over het taalsysteem of (ii) over de taalverwerving ervan.
Indien (i), dan zeg je eigenlijk dat voor alle constructies en taalfenomenen waar taalkundigen hebben aangenomen dat er hierarchie in het spel is (o.m. alles waar een generatief taalkundige de notie c-commanderen voor gebruikt) jullie een niet-hierarchische alternatieve beschrijving hebben gemaakt die dezelfde grammaticale en ongrammaticale feiten aankan. Maar dat hebben jullie niet gedaan, want daar hebben jullie helemaal niet naar gekeken.
Indien (ii), dan proberen jullie met behulp van computersimulaties aannemelijk te maken dat een kind door alleen gebruik te maken van niet-hiërarchische strategieën zijn/haar moedertaal ook kan leren. Aan die conclusie kun je tal van kwalificaties hangen, maar zeggen dat je met zo’n computersimulatie hebt weten te “WEERLEGGEN” dat kinderen gebruik zouden maken van hiërarchische strategieën is wetenschappelijk onzuiver, en gewoon onjuist. Je hebt hooguit de noodzaak ervan weggemodelleerd.
Dus ik hoor graag waar je claim nu precies over gaat.
Is hiërarchie dan helemaal niet belangrijk meer? Jawel, voor het begrijpen van restricties in het taalsysteem (potentiële patronen en constructies die niet lijken voor te komen) en in de taalverwerving (potentiële fouten die door het kind niet lijken te worden gemaakt). Is het dan niet schokkend dat lineariteit zo’n belangrijke rol speelt? Nee, het zou schokkend zijn als het niet zo was. Uit onze mond komen immers geen hiërarchische bomen, en in ons taalverwerkingssysteem komen geen hiërarchische bomen binnen, maar lineaire sequenties. Zeggen dat daar driftig gebruik van wordt gemaakt is dus zo’n beetje het meest onschuldige wat je over taal kunt zeggen. Maar om mijn punt van mijn eerdere posting te herhalen: je moet een onderscheid maken tussen het systeem en het gebruik ervan (de computationele en algorithmische laag van David Marr). En dat systeem staat bol van de hiërarchie.
Stefan Frank zegt
Beste Olaf,
Als eerste auteur van het betreffende artikel wil ik graag reageren op twee punten die je hierboven maakt: (i) dat het “wetenschappelijk onzuiver” is om te beweren dat we hebben weerlegd dat kinderen hiërarchische strategieën gebruiken bij het leren van taal; (ii) dat hiërarchie van belang is voor het begrijpen van bepaalde restricties in het taalsysteem en in taalverwerving.
(i) Een goed wetenschappelijk uitgangspunt is om zo weinig mogelijk aannames te maken: een verklaring dient zo eenvoudig mogelijk te zijn. Zoals we in ons artikel schrijven is het gebruik van sequentiële structuur triviaal terwijl hiërarchische structuur pas na een bepaald soort analyse zichtbaar is. Hiërarchische structuur dient dus pas te worden aangenomen als eenvoudiger verklaringen uitgeput zijn. Indien sequentiële structuur voldoende is om taalverwerving te verklaren (zoals Rens zegt te hebben aangetoond door middel van computationele simulatie) dan is de wetenschappelijk zuivere conclusie dus wel degelijk dat hiërarchische structuur niet van belang is. Uiteraard is deze conclusie tijdelijk, totdat het tegendeel is aangetoond, maar dat geldt voor alle wetenschappelijke conclusies.
(ii) Hiërarchische relaties zoals c-command zijn inderdaad nuttig gebleken bij het beschrijven (en misschien zelfs verklaren) van bepaalde eigenschappen van taal. Wat wij echter zeggen is, ten eerste, dat daarmee nog niet is gezegd dat hiërarchische relaties ook daadwerkelijk gebruikt worden door het cognitieve systeem van taalgebruikers en taalverwervers. Ten tweede, bij het beschrijven of verklaring van taaleigenschappen is de realiteit van hiërarchische structuur vaak het uitgangspunt in plaats van de conclusie. Het feit dat hiërarchische relaties een rol spelen bij zulke beschrijvingen is daarom nog geen bewijs voor de noodzaak van hiërarchie. Om dat aan te tonen moet er ook naar niet-hiërarchische alternatieven worden gekeken. In veel (zo niet alle) gevallen waarin dat serieus gedaan is blijkt dat niet-hiërarchische verklaringen voldoen, zoals bij Rens’ model van auxiliary fronting.
Olaf K. zegt
Dank voor je reactie, Frank.
Ik heb twee vragen:
1) In welk werk vinden we Rens Bods lineaire analyse van auxiliary fronting? Is dat het boek uit 1998 of is het van later? (Voor de zekerheid: ik heb het niet over de verwerving van auxiliary fronting maar over de beschrijving van de taalfeiten.)
2) Is Rens Bod van mening dat zijn voorstel voldoet aan de eisen die Berwick et al (2011) stellen aan een een alternatief voor een structuur-afhankelijke analyse, en is hij van mening dat zijn voorstel immuun is voor Berwick et al.'s kritiek op andere voorstellen die zijn gedaan?
Olaf K. zegt
Frank? Ik bedoel Stefan, Stefan!
Stefan Frank zegt
Beste Olaf,
Excusees voor mijn late antwoord; ik zie nu pas dat je gereageerd had.
Het betreffende artikel van Rens over (onder andere) auxiliary fronting is referentie 66 in het Proceedings-B paper (Bod & Smets, 2012). Maar eerdere niet-hierarchische verklaring zijn te vinden in Clark & Eyraud (2006; ref. 63 in ons paper) en Fitz (2010; ref. 64).
Wat je tweede vraag betreft: daar kan alleen Rens zelf antwoord op geven!