Als ik aan het begin van de maand de brievenbus hoor klepperen, ga ik altijd even kijken of Onze Taal er is. Ik ruk het blad dan uit zijn plastic en zoek als eerste de column van Joop van der Horst op.
Van der Horst is een van de weinige taalkundigen met een brede intellectuele kijk op taal — iemand die niet alleen een rijk geschakeerd gespecialiseerd oeuvre heeft geschreven over zinsbouw, de geschiedenis van het Nederlands en de geschiedenis van de zinsbouw van het Nederlands, maar die ook goed heeft nagedacht over allerlei maatschappelijke kwesties rond taal en taalgebruik. Die daar vaak een behartigenswaardig en oorspronkelijk standpunt over heeft. En die daar helder en amusant over kan spreken en schrijven.
Soms slaat Van der Horst de plank ook volledig mis. Deze maand bijvoorbeeld.
Met een aantal voorbeelden illustreert hij in zijn column dat de opvattingen die taalkundigen over taal hebben soms verschillen van die van niet-taalkundigen. Vervolgens citeert hij twee Britse taalkundigen die uit dit soort misverstanden de conclusie trekken dat taalkundigen beter hun best moeten doen om hun inzichten te populariseren. Van der Horst schrijft dan:
Ik geloof daar niks van. Ik denk dat generatie na generatie van taalkundigen, en jaarlijks tientallen populaire taalboekjes, en lezingen en cursussen op volkshogescholen en inmiddels een onafzienbaar brede stroom van informatie via het internet, allemaal niets uithaalt. Het is echt een vergissing dat als je iemand vertelt dat een woord best kan bestaan buiten Van Dale om, dat die persoon dan voortaan zijn oude dwaling laat varen. […] Als het simpel een kwestie van publieksvoorlichting was, zoals Bauer en Trudgill denken, dan zou de zaak me niet interesseren. Nee, dat publiek wil gewoon vinden wat het vindt. De taalwetenschap, daar heeft men geen boodschap aan.
Luiheid en slordigheid
Er valt van alles af te dingen op wat Van der Horst beweert. In de eerste plaats zijn de voorbeelden die hij kiest wat vreemd. Het ‘misverstand’ dat woorden alleen bestaan als ze in Van Dale staan, blijkt zich voor te doen tijdens spelletjes Scrabble of Ruzzle. Maar dat zijn ook precies de omstandigheden waarin die regel inderdaad geldt. Er moet bij zo’n spelletje een scheidsrechter zijn en dat is uiteindelijk altijd een woordenlijst.
Aan de andere kant hebben we de afgelopen weken een hele lading ‘woorden van het jaar 2012’ over ons heen gestort gekregen. Daarbij heb ik nooit iemand vragen of dat eigenlijk wel woorden waren, aangezien ze niet in het woordenboek staan. Het idee dat de woordenschat zich almaar uitbreidt, en dat een woordenboek dat niet allemaal kan bijhouden, lijkt me juist inmiddels in brede kringen geaccepteerd.
Ook met Van der Horsts andere voorbeeld, over de toevloed aan Engelse woorden, is iets vreemds aan de hand. De niet-taalkundige denkt volgens de columnist dat zulke woorden, vooral als ze Nederlandse equivalenten hebben uit ‘luiheid en slordigheid’ aan onze taal worden toegevoegd. Het rare daarmee is dat er bij mijn weten geen algemeen geaccepteerd taalwetenschappelijke verklaring voor dit verschijnsel bestaat. Waarom gebruiken mensen awareness in plaats van bewustzijn? Ik zou het niet weten. Luiheid en slordigheid lijken me weinig bevredigende verklaringen, maar wat is dat wel?
Taalmopperaar
Verder lijkt het me niet juist dat de stroom informatie die van taalkundigen komt, geen enkel effect heeft op de opvattingen van het publiek. Het gaat heel langzaam — ook op Neder-L komt wel eens een anonieme reactie langs van iemand die ijzerenheinig volhoudt dat een taalkundige iemand is die nooit ‘ik vindt’ mag schrijven —, maar onmiskenbaar wordt het brede publiek steeds iets beter geïnformeerd op taalgebied.
Wat Paulien Cornelisse over taal schrijft ligt honderd keer dichter bij de werkelijkheid dan wat de taalmopperaar Charivarius tachtig jaar geleden in de Groene Amsterdammer verkondigde. En in het algemeen wordt in de Nederlandse kranten, afgezien van de Volkskrant, en in tijdschriften als Onze Taal op een redelijk verlichte manier over taal geschreven, door journalisten die van wanten weten. (In Nederland is de situatie voor zover ik kan zien bovendien veel beter dan in veel andere Europese landen: als je leest wat er in Duitse of Italiaanse kranten allemaal aan ongefundeerde onzin te berde wordt gebracht, rijzen de haren je te berge.)
De moed laten zaken
Er is ook geen enkel reden om te denken dat de opvattingen nu eenmaal zo zijn als ze zijn en dat mensen inderdaad niet voor reden vatbaar zijn. Sterker nog: wanneer de zaken echt zo waren als Van der Horst ze voorstelt, en de werelden van de onderzoeker en die van de niet-taalkundige volkomen gescheiden waren, dan zouden wij onderzoekers ons moeten afvragen of we niet langzaam maar zeker tot een rare sekte geworden waren die zichzelf wentelt in waanideeën en de gedachte dat de buitenwereld het wel nooit zal begrijpen.
Er is ook een morele reden. Wat mensen denken over taal is vaak fout en slecht geïnformeerd. Dat mensen zulke rare dingen denken over iets wat zo’n belangrijke rol speelt in ons aller leven, is uiteindelijk in hun nadeel én dat van de hele samenleving. De wereld wordt er beter van als taalkundigen in discussie treden en laten zien wat er niet klopt aan de misconcepties van hun medeburgers. Joop van der Horst heeft een indrukwekkende staat van dienst op dat gebied. Hij moet de moed nu niet laten zakken.
Anoniem zegt
Het is niet 'voor reden vatbaar zijn' maar 'voor rede vatbaar zijn'. Een taalbeschouwing met zo'n fout erin neem ik nauwelijks nog serieus.
E. Vroege zegt
Iemand die een taalbeschouwing met een tikfoutje erin nauwelijks nog serieus neemt, neem ik nauwelijks nog serieus.
Jan Uyttendaele zegt
De anonieme opmerking bewijst overigens dat Marc van Oostendorp volkomen gelijk heeft als hij schrijft: 'Het gaat heel langzaam — ook op Neder-L komt wel eens een anonieme reactie langs van iemand die ijzerenheinig volhoudt dat een taalkundige iemand is die nooit 'ik vindt' mag schrijven —, maar onmiskenbaar wordt het brede publiek steeds iets beter geïnformeerd op taalgebied.'
Anoniem zegt
Misschien is Marc door het woord reden, dat eerder in de zin voorkomt ("Er is ook geen enkele reden om te denken…") op het verkeerde been gezet. Hij heeft een enorme productie, dus zulke foutjes zijn bijna onvermijdelijk.
Trouwens, is de zin "Wat mensen denken over taal is vaak fout en slecht geïnformeerd" ook zo'n foutje? Had er eigenlijk iets als "Wat mensen denken over taal is vaak fout en ze zijn vaak slecht geïnformeerd" moeten staan? Of is "slecht geïnformeerd" hier gewoon een letterlijke vertaling van "badly informed"?