Door Marc van Oostendorp
Van alle zangers die nu in het Nederlands zingen, is Maarten van Roozendaal zonder twijfel de meester van de zinsbouw. In bijna al zijn liedjes gebeurt er iets bijzonders: zinnen strekken zich bijvoorbeeld over heel veel regels uit (Zwerver) of een tekst bestaat alleen uit imperatieven (Red mij niet). Maar het mooist vind ik Alsof, in de clip hierboven. (De tekst staat hier.)
In deze liedtekst past Van Roozendaal een simpele, maar heel effectieve truc toe. Hij laat iemand aan het woord die alleen bijzinnen zegt en geen enkele hoofdzin:
Dat ik jou straks moet gaan vertellen
Dat wij ons veel te lang
Bij elkaar al hebben neergelegd
Dat jij mij best mag haten
Dat ik niet bij jou ben weggegaan
Dat ik jou al had verlaten
Een gevolg daarvan is dat de luisteraars doorlopend moet puzzelen waar welke bijzin precies bijhoort: is die ingebed in de vorige bijzin of nog een niveau hoger? ‘Dat wij ons veel te lang (enz.)’ is waarschijnlijk een lijdend voorwerp van vertellen, en het lijkt logisch om te denken dat dit ook geldt voor ‘dat jij mij best mag haten‘. Hoewel? Het zou ook wel een nieuwe mededeling kunnen zijn die op hetzelfde niveau staat aan ‘dat ik jou straks moet gaan vertellen‘.
‘Dat ik niet ben jou ben weggegaan‘, dan. Ook dat zou weer een heel nieuwe mededeling kunnen zijn, of het zou weer een nieuw item kunnen zijn op de lijst dingen die de ik straks aan de jou moet gaan vertellen. Het zou tot slot ook nog een bijzin bij haten kunnen zijn. Jij haat me dat ik niet ben jou ben weggegaan – dat is weliswaar een constructie die alleen in de spreektaal voorkomt, maar Van Roozendaal excelleert juist in de spreektaal.
De luisteraar wordt daardoor meegesleept in de chaos in de gedachtenwereld van de zanger. Allerlei niveaus lopen er door elkaar: wat hij moet vertellen, wat de ander daarop zal zeggen, wat hij dan weer antwoorden moet, en wat hij daarom misschien toch beter eerst kan vertellen; en dat het niet meer gaat, maar dat hij toch ook eigenlijk wil dat het nog wel gaat. Als je gaat weergeven hoe diep de bijzinnen (kunnen) worden ingebed, begint het je te duizelen:
(1)Dat ik jou straks moet gaan vertellen
(…)
(2) Dat ik geprobeerd heb vol te houden
Misschien alleen maar voor de kinderen
(3) Maar die hadden ook wel in de gaten
(4) Dat ik niet bij jou ben weggegaan
Een bijzin die is ingebed in een bijzin die is ingebed in een bijzin die is ingebed in een bijzin die nergens in is gebed. Hoe kun je beter klimmen in de geest van de man die de waarheid wel wil zeggen, maar het niet kan (en daarom ook steeds minder is gaan praten).
Bovendien: omdat er geen hoofdzin in het liedje staat, is er eigenlijk ook nooit een punt. Het gaat maar door, het blijft maar malen. En het wordt uiteindelijk niet eens uitgesproken ook.
Wat een briljante techniek – ik ken geen andere dichter of tekstdichter die er gebruik van maakt. Die hele wanhopige syntactische knoedel, die tegelijkertijd toch ook volkomen duidelijk blijft, maakt bovendien ook nog van allerlei prachtige kleine spreektaaldraaitjes waarvoor je alleen bij Van Roozendaal terecht kunt (allang al in dat ik jou allang al had verlaten).
En nóg een steentje in het monument van taalgevoel dat Van Roozendaals oeuvre: zijn uitspraak. De manier waarop hij in dit liedje haten zingt, bijvoorbeeld, dat is een gedicht op zichzelf.
En dat ik nog veel meer van zulke taal van Van Roozendaal had willen horen, veel meer, in mijn leven. En dat internet zegt dat het er niet meer van komt.
Anoniem zegt
Mooi stuk!
Ook heel subtiel: een beschrijving van een ongemakkelijk familiediner ("zegt x, zegt y"): http://www.youtube.com/watch?v=_7WGAbCWYvQ.
Roos
Anoniem zegt
Wat een mooie analyse!
Anoniem zegt
Mooie verklaring:
Dat hij helaas bij ons weg zal gaan, maar dat hij ons nooit zal verlaten