Door Marc van Oostendorp
Vandaag is het weer Grote Taaldag, hoera! Voor de derde keer alweer gebeurt er van alles in Utrecht: er worden tientallen lezingen gegeven, er worden prijzen uitgereikt voor het mooiste proefschrift en de beste populair-wetenschappelijke publicatie van het afgelopen jaar.
Zoals iedere taalkundige heb ik allerlei belangen: voor allebei de prijzen heb ik mijn persoonlijke favoriet, er zijn een paar lezingen die ik wil horen en ik ga er ook één geven: samen met mijn collega’s Frans Hinskens en Björn Köhnlein hoop ik de toegestroomde menigten de eerste resultaten te kunnen geven naar ons onderzoek naar de uitspraak van bijbelnamen.
Dat onderzoek moet licht werpen op een nijpend probleem in de Nederlandse taalkunde.
Waar ligt de klemtoon? In onafgeleide woorden (dat wil zeggen: woorden zonder voor- of achtervoegsels en die niet zijn samengesteld uit andere woorden) ligt hij op één van de laatste drie lettergrepen van het woord. Welke lettergreep, dat moet je voor ieder woord uit je hoofd leren:
– Pánama
– pyjáma
– chocolá
Toch zijn er wel regelmatigheden. Wanneer bijvoorbeeld de voorlaatste lettergreep van het woord gesloten is, dan ligt klemtoon bijna altijd op die lettergreep (agénda). Er zijn een paar uitzonderingen waar de klemtoon ligt op de laatste lettergreep (fricandeáu) en er zijn eigenlijk geen woorden waar klemtoon in zo’n geval ligt op de voor-voorlaatste lettergreep.
In de jaren tachtig zijn hierover elegante theorieën ontwikkeld. Een heel lezenswaardige samenvatting vormde het boek Klemtoon en metrische fonologie van de Utrechtse taalkundigen Mieke Trommelen en Wim Zonneveld uit 1989 (dat gratis te raadplegen is bij de dbnl; het is heel lezenswaardig, vind ik – het soort boek dat je een goed inzicht kan geven in wat taalkunde interessant maakt).
De vraag is echter de volgende: zijn sprekers van het Nederlands (onbewust) bekend met dit systeem? Dat was de gedachte van Trommelen en Zonneveld. Niet zo lang geleden heb ik echter in een kritisch overzichtsartikel (Quantity and the Three-Syllable Window in Dutch Word Stress, helaas niet gratis) betoogd dat dit onwaarschijnlijk is. De voorbeeldwoorden die het systeem aantonen zijn bijna allemaal leenwoorden; het systeem van Trommelen en Zonneveld weerspiegelt daarom eigenlijk het systeem van het Latijn, waar de meeste van die woorden vandaan komen. De sprekers van het Nederlands hoeven dat systeem niet te kennen, ze hebben alleen maar al die woorden uit hun hoofd geleerd, inclusief de klemtoon.
Hoe kun je dat testen? Door mensen woorden te laten voorlezen die ze niet kennen en te zien of ze dan bepaalde regelmatigheden toepassen. Namen uit de bijbel zijn daar heel geschikt voor: de meeste van de pakweg vierduizend eigennamen in de bijbel komen maar 1 of 2 keer voor en zelfs vrome bijbellezers kennen ze daarom eigenlijk niet (Almedad, Arbakte).
In het vorige jaar hebben bijna 1800 mensen bij allerlei bijbelnamen gezet op welke lettergreep ze klemtoon zouden leggen. (De resultaten worden niet alleen gebruikt voor ons onderzoek, maar ook als basis voor een over enkele tijd te verschijnen woordenboek van bijbelse namen.) Ik verklap u alvast dit: of de voorlaatste lettergreep gesloten is, blijkt er in ieder geval deels toe te doen. Op de een of andere manier hebben sprekers dus wel degelijk kennis van het soort regels als Trommelen en Zonneveld beschrijven. De regels zijn hooguit nog wat ingewikkelder – want ook de vraag of de voorvoorlaatste lettergreep gesloten is, doet ertoe, net als wat voor soort klinkers er in die lettergrepen staan (een [i] of een [a] bijvoorbeeld).
Wat dat precies betekent, daarover hoop ik dus later vanochtend te discussiëren.
Laat een reactie achter