door Viorica Van der Roest
Onderzoekers van het Massachucetts Institute of Technology hebben deze week in het blad Frontiers in Psychology geopperd dat de mens 50.000 tot 80.000 jaar geleden eerder leerde zingen dan praten. Toen het Proto-Indo-Europees (PIE) ontstond, was de mens dat stadium van zingen natuurlijk al lang voorbij. Lange tijd was de consensus, op basis van onderzoek uit de historische taalwetenschap, dat het PIE zo’n 5000 jaar geleden gesproken werd op de steppen in het huidige Oekraïne, boven de Zwarte Zee. Van daaruit verspreidde de taalfamilie zich vervolgens over Europa en Azië.
Sinds de publicatie in Science van een recent onderzoek van een groep onderzoekers van o.a. het Max Planck-Instituut en de Auckland University is daar discussie over. Deze groep onderzoekers gebruikte een omstreden methode, om vervolgens te concluderen dat het PIE 9500 tot 8000 jaar geleden aan zijn opmars begon, en niet vanuit Oekraïne, maar vanuit Anatolië (in het huidige Turkije). De methode die gebruikt werd, komt uit de evolutionaire biologie: een computerprogramma dat DNA-structuren zodanig analyseert dat ze in een stamboom geplaatst kunnen worden; de verschillende varianten die door biologen worden aangetroffen, kunnen zo worden herleid tot de vermoedelijke oorsprong. 207 alledaagse woorden uit 103 talen (83 moderne en 20 klassieke) werden in dit systeem ingevoerd. De computer berekende vervolgens door deze woorden te vergelijken de route die de talenfamilie van het PIE zou hebben afgelegd in omgekeerde volgorde, en kwam zo in Anatolië uit.
Historisch taalkundigen hebben sceptisch tot afwijzend gereageerd. In KIJK Magazine van februari 2013 is onder meer de Leidse hoogleraar Vergelijkende Indo-Europese Taalkunde Alexander Lubotsky over het omstreden onderzoek geïnterviewd. Zijn commentaar is korte en bondig: “Garbage in, garbage out”. Volgens hem zaten er veel fouten in de woordenlijst die gebruikt is en zijn de resultaten dus niet betrouwbaar. Uit een bericht op Sciencenews blijkt dat ook linguïsten H. Craig Melchert van de University of California en Joe Eska van Virginia Tech niet overtuigd zijn.
Ik ben geen expert, maar ik heb ook nog wel een paar kritische vragen bij de methode van het omstreden onderzoek. In KIJK Magazine vertelt één van de onderzoekers, Michael Dunn van het Max Planck-Instituut, dat er is uitgegaan van een wiskundig model van hoe talen veranderen. “Als twee talen verwante woorden hebben, hebben ze dus een gezamenlijke voorouder”, zegt hij in KIJK. Andersom geldt het volgens hem niet (ik neem aan dat hij bedoelt dat als talen geen verwante woorden hebben, ze misschien toch wel een gezamenlijke voorouder hebben, maar precies begrijp ik deze uitspraak niet). Maar hoe zit het dan met leenwoorden? Ik vraag me af of daar wel rekening mee is gehouden in het onderzoek.
En dan is er nog iets anders. Ook archeologen denken, op basis van hun eigen onderzoek, dat het PIE zich zo’n 5000 jaar geleden vanuit de Oekraïense steppen begon te verspreiden. Na lezing van het artikel in KIJK viel het me op dat er voortdurend gesproken wordt, vooral door Dunn, over talen die zich door Europa bewegen. Maar talen zijn geen op zichzelf staande entiteiten die zich verspreiden. Het zijn ook geen virussen die hele bevolkingsgroepen overvallen. Taal is onlosmakelijk verbonden met mensen: als een taal zich verplaatst, komt dat omdat de sprekers ervan zich verplaatsen. En mensen hebben archeologische sporen nagelaten. De conclusies van archeologisch onderzoek moeten dus ook in dit soort onderzoek worden betrokken. Wie waren bijvoorbeeld de bewoners van Anatolie 8000 jaar geleden, en waar zijn ze gebleven?
Een wiskundig model van hoe talen veranderen; mooi, maar taalwetenschap is geen exacte wetenschap. Talen gedragen zich niet altijd zo voorspelbaar als de DNA-sequenties waarvoor het door de onderzoekers uit de biologie geleende computerprogramma ontworpen is.
Bron: KIJK Magazine 2, 2013, p. 54-59.
Herman Callens zegt
De Anatolische hypothese gaat al wel wat langer mee, en is niet pas onlangs in Science opgedoken. Ze werd in 1987 door Colin Renfrew naar voren gebracht en nadien aangepast en verfijnd. Andere onderzoekers die al een tijdje in dezelfde richting onderzoek doen, zijn Russell Gray en Quentin Atkinson. Verder werden Michael Dunn en het Max Planck-Instituut al genoemd.
Daarmee is nog niets bewezen, natuurlijk, in geen enkele richting, maar doen alsof deze onderzoekers de archeologie zouden negeren of niet beseffen dat er ook leenwoorden zijn die het beeld kunnen vertroebelen lijkt mij toch wat kort door de bocht. Men kijkt ook niet enkel naar de evolutie van woorden, ook die van grammaticale structuren wordt onderzocht.
Of, ten slotte, die DNA-sequenties dan wel zo voorspelbaar zijn, is nog maar de vraag: alsof het leven zo simpel zou zijn. Talen vormen trouwens een product van het leven. Als je wiskundige modellen kunt toepassen op het leven, dan is het niet ondenkbaar dat je dat ook, mutatis mutandis, op talen kunt doen.
André Looijenga zegt
Misschien kunnen bêta-achtige benaderingen (bijv. wiskundige modellen) soms waardevolle resultaten opleveren voor de taalkunde. Maar aan dit onderzoek, dat afgelopen najaar al met veel bombarie wereldwijd in de media kwam, was wel bijzonder veel mis: slechte (onvolledige, selectieve) data, en theoretische tunnelvisie.
De historisch-taalkundige Asya Pereltsvaig en de cultureel-geograaf Martin Lewis hebben afgelopen september een uitgebreide serie artikels op hun blog gepubliceerd, waarin ze dit onderzoek van Atkinson cum suis in detail becommentariëren. Zij laten er erg weinig van heel (wat ik ergens, om eerlijk te zijn, bijzonder vermakelijke lectuur vond).
Zie: http://geocurrents.info/category/indo-european-origins
Herman Callens zegt
Grappig, want die blog heeft wel wat weg van een persoonlijke kruistocht – in niet mis te verstane bewoordingen – tegen Atkinson en co, "and the Assault on Historical Linguistics". Het zet de toon wel. In de woorden van een van Lewis' lezers: "Why get so exercised over a single article (…)". Waarop hij antwoordt met een vele alinea's lang betoog over "counterfeit research", "the Lysenko-affair", "the Aryans of Nazi mythology" (al dan niet 'aangereikt' uit de Duitse filologie) en "the Sokal Hoax". Gut, van tunnelvisie gesproken …
Wie zijn trouwens deze Martin W. Lewis en Asya Pereltsvaig, die nota bene een blog over de zaak hebben, alsof zulke discussies daar dienen te worden beslecht? De eerste is niet bepaald een (historisch) taalkundige, die niettemin ten strijde trekt tegen de vermeende aanval – van 'externen' – op de historische taalkunde. Tja. De tweede haalt zowat 814 google-hits ('zonder herhalingen'), een fractie van de 'bekendheid' van Gray, Atkinson, Renfrew of Dunn, of zelfs Gimbutas (van de alternatieve Koergan-hypothese), to name just these. Bekendheid, en dan nog via google, bewijst niets uiteraard, maar ik zie niet meteen een reden om de kritiek van dit kennelijk wat overgevoelige duo als heel onverbiddelijk en ongenadig doorslaand te beschouwen. Als men zich niet kan beperken tot het kritisch toetsen van hypothesen, methoden, argumenten etc., maar z'n kritiek ook meent te moeten verpakken (en dit is echt wel een dikke verpakking) in een hele rij 'morele' oordelen, verdachtmakingen e.a. aantijgingen, dan heb ik zo mijn reserves.
Miet Ooms zegt
Ik deel de bedenkingen in het artikel. Taalevolutie lijkt inderdaad best sterk op biologische evolutie, maar bevat een aspect dat biologische evolutie niet heeft. Biologische kenmerken worden erfelijk doorgegeven aan nakomelingen. Via bloedverwantschap, genen. Taal wordt ook meestal van ouders op kinderen doorgegeven, maar niet alleen. Je hebt leenwoorden, je hebt overheersende culturen die andere culturen (en dus talen) weg kunnen vagen. Taal kan vrij makkelijk worden opgelegd door een mogendheid, in tegenstelling tot erfelijke kenmerken (dat kan alleen door mensen die ongewenste kenmerken hebben uit te moorden voor ze kinderen krijgen). Taalgebruik is iets beter te beheersen dan andere aspecten van het leven, en dat is dus een extra aspect waarmee rekening moet worden gehouden. Ik begrijp dus wel dat de verleiding om wiskundige modellen die op de evolutie van 'het leven' worden toegepast ook te gebruiken voor taalevolutie heel groot is, maar ik vrees dat dat toch te kort gaat schieten. Mij lijkt het verstandiger om de twee (archeologie èn die modellen) gewoon naast elkaar te leggen, en ze elkaar te laten aanvullen in plaats van er een of-of-verhaal van te maken.
André Looijenga zegt
De retorische middelen van Pereltsvaig & Lewis kunnen de lezer inderdaad even goed afschrikken als voor zich innemen. Ik kan mij zelf echter wel vinden in hun felheid, en heb indertijd dan ook genoten van hun langdurige afzeepactie tegen Atkinson en de zijnen. Die felheid is voor een deel te verklaren uit de buitenproportionele wereldwijde media-aandacht die het artikel van Atkinson c.s. had gehad. Nieuwsberichtjes met een gechargeerde strekking in de richting van "Het Nederlands komt uit Turkije"; u herinnert ze zich wellicht nog wel.
Wat Atkinson c.s. echter daadwerkelijk presenteerden, pretendeert heel wat, maar hangt uiteindelijk aan elkaar van overtrokken aannames over de historische ontwikkeling van talen, en wordt ontsierd door lacunes in geografische en historische kennis en slecht getekende kaarten.
Lewis & Pereltsvaig overschreeuwen zich misschien her en der, maar om dergelijke over-pretentieuze slodderwetenschap te ontkrachten moesten ze wel. (Overigens denk ik zelf dat een sluitende identificatie van een Proto-Indo-Europese Urheimat helemaal niet "het belangrijkste probleem van de historische taalwetenschap" is. Het geheel van, niet zelden zwaar ideologisch gekleurde, theorieën over de herkomst van de PIE-sprekers is vooral interessant als wetenschaps- en cultuurgeschiedenis.)
André Looijenga zegt
(in de laatste regel bedoelde ik: "…vooral interessant als onderwerp voor wetenschaps- en cultuurgeschiedenis".)
Viorica Van der Roest zegt
In het hier besproken onderzoek van Atkinson e.a. zijn geen grammaticale structuren, maar alleen groepen woorden (zogenaamde cognates) onderzocht. Over de vraag of er voldoende rekening is gehouden met leenwoorden, zie Pereltsvaig:
http://geocurrents.info/cultural-geography/linguistic-geography/wheel-vocabulary-puts-a-spoke-in-bouckaert-et-al-s-wheel
Herman Callens zegt
Ik had het niet meteen over het artikel in Science, maar algemener over (de) onderzoekers die wiskundige modellen toepassen op taalgegevens. Onder meer Michael Dunn en co. van het Max Planck-Instituut hebben zich gebogen over "language structure (sound systems and grammar)", omdat je daarmee nog wat verder terug zou kunnen kijken.
Zie: M. Dunn, A. Terrill, G. Reesink, R.A. Foley, S.C. Levinson: Structural Phylogenetics and the Reconstruction of Ancient Language History.
Science, 23 September 2005.
Ook Atkinson en co. hebben zich al beziggehouden met "highly stable" taaltypologische en -structurele kenmerken.
Zie: S. J. Greenhill, Q. D. Atkinson, A. Meade, R. D. Gray: The shape and tempo of language evolution. Proceedings Royal Society Biological Sciences, 22 August 2010
Wat Pereltsvaig met haar blog betreft, zoals ik gisteren al aangaf, loop ik niet wild van de wijze annex het medium waarop zij haar kritiek formuleert (al kan die best ook wel eens raak zijn, qde). Verder heeft Atkinson haar al eens eerder van antwoord gediend. Maar, ook hier ging ik van een wat bredere context uit, m.n. de gedachte dat de onderzoekers (in het algemeen) wel "beseffen dat er ook leenwoorden zijn die het beeld kunnen vertroebelen". Of déze onderzoekers "daar wel rekening mee (hebben) gehouden", vroeg u zich nog af in uw artikel, alsof u Pereltsvaig nog niet had gelezen. Nu, die vond het beter kunnen, ik zal het niet ontkennen …
Herman Callens zegt
Met die conclusie ben ik het wel eens: het ene kan/moet het andere aanvullen. Op dit moment ligt dat moeilijk, omdat de archeologie één kant uitwijst en de modellen een andere. Maar, als er vooruitgang moet worden geboekt, zal een en ander toch moeten kunnen worden verzoend.
Herman Callens zegt
Ik vind die felheid van het duo een teken van zwakte: alsof ze, tegenover de "wereldwijde media-aandacht" voor het artikel, niet bij machte zijn om weerwerk te leveren en dan maar beter hard gaan schreeuwen, uit angst dat niemand hen zou horen. Het is misschien ook een overschatting ván die aandacht: hoe lang gaan die titeltjes mee, "Het Nederlands komt uit Turkije"? De strijd om de wetenschappelijke waarheid (om wat grote woorden te gebruiken) wordt niet gewonnen in de media (of de blogosfeer) …
De kwalificatie "over-pretentieuze slodderwetenschap" lijkt mij ten slotte ook niet over-zakelijk. Gelet o.m. op het feit dat Atkinson en co., en gelijkgezinde onderzoekers, vlotjes hun artikels gepubliceerd krijgen in de meest gerenommeerde tijdschriften. Peer review etc. zijn toch nog niet uitgestorven, wel?
Tot slot, aan "ideologisch gekleurde theorieën over de herkomst van de PIE-sprekers" heb ik ook niet dadelijk een boodschap: er is genoeg aan taal(wetenschap, historisch en anderszins) dat zo veel interessanter is.