Ene andre tale. Tendensen in de Middelnederlandse late ridderepiek. Onder redactie van An Faems en Marjolein Hogenbirk. Hilversum, Verloren, 2012. 318 blz. ISBN 978-90-8704-224-0. € 29,-
De meeste 19e– en 20e-eeuwse literatuurgeschiedschrijvers hadden niet veel goeds te zeggen over de late ridderepiek (ridderromans die gedurende de 14e eeuw ontstonden). Jonckbloet besprak deze periode onder de kop ‘verval der ridderpoëzie’ en Kalff noemde de 14e-eeuwse ridderromans werken zonder veel literaire waarde. Deze negatieve waardering van de Middelnederlandse late ridderepiek en de vaak fragmentarische overlevering van de teksten, die overigens meestal erg lang zijn geweest en een complexe verhaalstructuur laten zien, hebben ervoor gezorgd dat er tot voor kort nog erg weinig onderzoek naar gedaan werd.
Faems en Hogenbirk hebben vanuit de wens om verandering in deze situatie te brengen in 2009 een congres georganiseerd waarbij door verschillende deskundigen uitgebreid van gedachten is gewisseld over mogelijkheden voor onderzoek naar de late ridderepiek in de Nederlanden. Deze bundel is het uiteindelijke resultaat van de, in de woorden van Faems en Hogenbirk, “verrijkende en stimulerende uitwisseling van ideeën” die op het congres plaats vond.
Er was al enige tijd een voorzichtige kentering te zien; moderne literatuurhistorici spreken niet meer van ‘slappe aftreksels’ van vroegere ridderepiek, maar van ‘kleurige mozaïeken’ (Van Oostrom in Stemmen op schrift) en ze gebruiken woorden als barok en vuurwerk om de sfeer van de Middelnederlandse late ridderromans te omschrijven. Deze positievere waardering is zeker gerechtvaardigd; uit de artikelen in Ene andre tale blijkt keer op keer hoeveel interessants er aan de 14e-eeuwse ridderromans te ontdekken is.
Faems doet in het inleidende openingsartikel een voorzichtige aanzet tot definiëring van de kenmerken van het corpus: de teksten zijn vaak lang (20.000 verzen is heel normaal) en hebben een complexe structuur met veel personages en veel avonturen. Wanneer er wordt gereisd, worden er langere afstanden afgelegd en doen de personages meer locaties aan dan in de 13e-eeuwse ridderepiek meestal het geval was. Ook worden er voor de verhaalstof in één roman steeds meer bronnen gebruikt, die vaak uit verschillende genres afkomstig zijn. Daardoor is het soms moeilijk om de 14e-eeuwse ridderromans bij een genre onder te brengen.
De lezing waarmee Janssens in 2009 het symposium opende, is opgenomen als tweede inleidend artikel in de bundel. Daarna gaan drie artikelen dieper in op de hernieuwde belangstelling voor de Alexanderstof in de 14e eeuw: Van der Meulen bespreekt de 14e-eeuwse ontwikkelingen rond dit stofcomplex in Europees perspectief, met bijzondere aandacht voor de rol die het hof van Holland en Henegouwen misschien gespeeld heeft in het verspreiden ervan. Reynders behandelt de fragmentarisch overgeleverde Roman van Florimont en de Roman van Cassamus. Zeer nuttig is ook de kritische editie met hertaling en toelichting van het Florimont-fragment in het artikel van Brandsma. In het volgende deel worden achtereenvolgens de romans Huge van Bordeeus (door Lens), de Borchgrave van Couchi (door Tersteeg) en Seghelijn van Jherusalem (door Claassens) in context besproken.
De laatste twee artikelen van de bundel betreffen de gehele ridderepiek, dus ook die van de 13e eeuw, met als doel om een vergelijking tussen 13e en 14e eeuw te kunnen maken. Biemans gaat in op de mogelijkheden voor vormgeving en samenstelling die er waren voor handschriften met epische teksten in de 13e en 14e eeuw. Aan het einde van het artikel volgt dan nog een schets van het mogelijke publiek van de 14e-eeuwse Middelnederlandse ridderepiek. Kestemont bekijkt in het laatste artikel van Ene andre tale de relatie tussen de 13e-eeuwse en 14e-eeuwse ridderepiek vanuit een interessante invalshoek: hij heeft onderzoek gedaan naar de frequentie van assonerende rijmen in Middelnederlandse ridderromans uit de 13e en 14e eeuw, om uit te zoeken of er een verband bestaat tussen de ontstaansdatum van een werk en de rijmzuiverheid ervan.
Faems en Hogenbirk wilden met het congres in 2009 en met deze bundel het onderzoek naar de Middelnederlandse late ridderepiek stimuleren. Ik denk dat ze erin geslaagd zijn om te laten zien dat hier inderdaad een boeiend en rijk onderzoeksterrein ligt, dat veel te lang ten onrechte is verwaarloosd. Alle bijdragen in Ene andre tale maken nieuwsgierig naar wat er in de toekomst allemaal nog ontdekt kan worden over de Middelnederlandse late ridderepiek.
Recensie door Viorica Van der Roest
Ene andre tale is te koop bij de erkende boekhandels of rechtstreeks te bestellen bij Uitgeverij Verloren te Hilversum.
Laat een reactie achter