In het toonaangevende tijdschrift Language verschijnt binnenkort een opmerkelijk artikel over de relatie tussen taalkundige theorie en economische groei. Het artikel van de Engelse informaticus Geoffrey Sampson staat nu al op internet, het is slechts zes pagina’s lang en makkelijk te volgen.
Sampson wijst erop dat de economische theorieën over groei in tegenspraak zijn met het mensbeeld dat veel taalkundigen aanhangen. Economen moeten verklaren hoe het kan dat we in de afgelopen decennia wereldwijd almaar groei hebben gezien, ook in gebieden waar de bevolking toenam. Volgens de klassieke economie zou dat niet moeten kunnen: de groei wordt beperkt door de beschikbare grondstoffen, die eindig zijn en zeker bij bevolkingsgroei uitgeput raken.
De oplossing in de moderne economie is aan te nemen dat er een belangrijke grondstof is waarvoor die wet niet opgaat: ideeën.
Als ik een vat olie aan jou geef, heb ik dat vat niet meer. Als ik jou een idee geef, heb ik dat idee zelf ook nog. Mensen kunnen almaar innoveren, steeds weer nieuwe dingen bedenken en daardoor kan de economie ook eindeloos kan groeien.
Waarom is dit nu in strijd met de taalwetenschap volgens Sampson? Omdat de meeste taalkundigen ervan uitgaan dat de menselijke creativiteit wordt ingeperkt door onze biologische mogelijkheden – in de eerste plaats geldt dat natuurlijk voor creativiteit in taal. Een simpel voorbeeld: in veel talen leg je klemtoon op elke even of juist oneven lettergreep van het woord (régistréren); er zijn geen talen waar klemtoon ligt op elke lettergreep waarvan de positie in het woord een priemgetal is (dus de tweede, derde, vijfde, zevende, elfde lettergreep). Waarom niet? Dat zou het menselijk brein niet aankunnen.
Zo moet het ook zijn met andere, niet-talige gedachten. Er zijn allerlei ideeën waar pakweg een bromvlieg nooit opkomt vanwege zijn beperkte verstand. Zo zijn er vast ook ideeën waarop hoogintelligente andere wezens wel kunnen komen, maar die nooit in een mens opkomen.
Volgens Sampson is dit alles een groot probleem waarvoor hij ook geen oplossing heeft. Hij roept taalkundigen en economen op om er met elkaar over te discussiëren, want het is natuurlijk ongewenst als twee belangrijke vakken die de mens bestuderen uitgaan van zo verschillende mensbeelden.
Maar eerlijk gezegd zie ik niet wat het probleem is. Enerzijds denk ik niet dat economen per se zouden ontkennen dat er grenzen zijn aan de nieuwe ideeën die de mens kan produceren. Het gaat er alleen om dat die grens nog niet bereikt is. Misschien bereiken we die grens wel pas over honderd jaar. Of duizend. Of honderdduizend.
Het lijkt me dat dit ook niet in tegenspraak is met het taalkundige wereldbeeld. Inderdaad, er zijn grenzen aan wat een mens kan bedenken en doen, maar dat betekent niet dat je per se moet geloven dat we nu wel zo’n beetje tegen die grenzen aanlopen. Sterker nog, ik geloof niet dat er echt veel taalkundigen zijn die bijvoorbeeld denken dat er geen mogelijkheden meer zijn voor wetenschappelijke vooruitgang. We weten eenvoudigweg niet wat we nog wel of niet allemaal te weten kunnen komen.
Het feit dat het aantal zinnen dat een mens kan maken in de praktijk eindig is – een zin van een miljard woorden kan niemand produceren – betekent ook niet dat er niet aan de lopende band steeds weer nieuwe zinnen worden geproduceerd. En dat sommige van die zinnen ineens een prachtig idee kunnen bevatten dat de economie weer laat groeien als een tierelier.
Laat een reactie achter