Door Marijke De Belder
Het wonderlijke aan moedertaalsprekers is dat ze spontaan weten of zinnen en woorden welgevormd zijn, zelfs als ze die nooit eerder hoorden. Dat Deolifant neuriede hetwezellied een goede Nederlandse zin is en dat wezelliedeen prima woord is, daar twijfelt u niet aan, al heeft u beide vast nooit eerder gehoord. En toch, soms ga je twijfelen, ook als taalkundige. Dan schrijf je een artikel over tussenklanken in nieuwe woorden en je aarzelt. Is het nou ministerlied of ministerslied? Je stelt vast dat je het eigenlijk zelf ook niet goed weet. Het overkwam mij vorige week. Ik liep vast op tussenklanken die volgen op woorden die eindigen op -en, -er, -el en -em, zoals varken, bever, ezelen bezem. Ezeltuin of ezelstuin, ik wist de knoop niet door te hakken en het leek me volstrekt onverantwoord om zomaar een keuze te maken. Ik kon het antwoord ook niet gewoon even opzoeken. Woordenboeken brengen nauwelijks raad als je onderzoek doet naar tussenklanken in nieuw verzonnen woorden.
De neerlandicus Willy Mattens had zich in 1984 al eens over de kwestie gebogen. Hij voorspelde dat je een s krijgt wanneer het woord op -en, -er, -el of -em verwijst naar iets dat leeft, anders krijg je niks. Je krijgt dus varkensplas en doktersopleiding naast bezemverkoper en torenburcht. Het pleit leek beslecht, maar ik durfde zijn inzicht niet met een gerust hart te citeren. Vogeltuin en ottertuinvind ik zelf namelijk veel natuurlijker klinken dan vogelstuinen otterstuin.
Ik besloot de vraag in de groep te gooien. De resultaten zijn treffend. Bijna zevenhonderd abonnees op de Taalpost zijn het roerend eens over de tussenklank, of liever de afwezigheid ervan, in de volgende nieuwe woorden: wafelhalte, kabelweb, bodemhut, torenburcht, veterweb, dekenkast, wezeltuin, egeltuinen ottertuin. Wafelshalte vinden we simpelweg niet goed klinken. Het leeuwendeel van de sprekers heeft ook een voorkeur voor tijgerpaté en ezeltaart boven tijgerspatéen ezelstaart. Het is niet moeilijk een patroon te zien. Woorden die eindigen op -en, -er, -el en -emen die verwijzen naar levenloze zaken en dieren worden liefst niet gevolgd door een s.
Over de volgende woorden zijn Nederlandstaligen het dan weer hartstochtelijk oneens. Meestershuisje, paterskorting, kelnerskorting, doktersbabbel, keizershut en ministersliedbestaan vrijelijk naast meesterhuisje, paterkorting, kelnerkorting, dokterbabbel, keizerhut en ministerlied. Soms verkiest een kleine meerderheid de aanwezigheid van de s, zoals bij meestershuisje, en dan weer hebben Nederlandstaligen een lichte voorkeur voor haar afwezigheid, zoals bij ministerlied. Maar er is geen peil op te trekken. Als het woord naar een mens verwijst, dan is de eerlijke conclusie dat er variatie is.
Er was slechts één woord in de vragenlijst dat Nederlandstaligen per se willen laten volgen door een s en dat was varken in varkensplas. Dat is onverwacht, want na de andere dieren volgt er net geen s. Het onkoosjere gedrag van varken laat zich als volgt verklaren. Het is niet zo gek te veronderstellen dat het woord eigenlijk uit twee delen bestaat: vark- en -en. Buiten de standaardtaal hoor je wel eens een verkleinwoord zoals varkske, wat aangeeft dat vark- zelf al wat is. In dat opzicht zit varken heel anders in elkaar dan bijvoorbeeld otter, want een verkleinwoord als otske hoor je echt gewoon nooit. Kortom, het woord varken bestaat dus uit meerdere delen en zulke woorden gedragen zich nu eenmaal apart als het op tussenklanken aankomt.
Met deze resultaten zijn we heel wat. Om te beginnen kunnen we dr. Mattens grotendeels gelijk geven. Zijn observatie over de dieren hoort thuis in Fabeltjesland, maar verder zat hij onmiskenbaar op het goede spoor. Deze resultaten zijn ook handig voor tweedetaalleerders. Vaak hebben die maar het raden naar tussenklanken in nieuwgevormde woorden. Voor woorden die eindigen op -en, -er, -el en -em kunnen we ze nu in ieder geval al een vuistregel geven. Ik, als taalkundige, ten slotte, vind het heel spannend dat het relevant is of woorden al dan niet verwijzen naar mensen. Dat is belangrijk in de volgende discussie. De tussenklank wordt soms wel eens geïnterpreteerd als een meervoudsvorm. Maar meervoudsvormen zijn niet gevoelig voor betekenisverschillen zoals die er zijn tussen woorden die naar dieren of mensen verwijzen. In het meervoud zeggen we even vlot wezelsals meesters. Daarom geloof ik niet dat de tussenklank sde s van het meervoud is. Ikzelf denk eerder dat de tussenklank hier een klasse markeert en met name de klasse van woorden die eindigen op -en, -er, -el en -emen die verwijzen naar mensen. Zulke klassen zijn schering en inslag in vele Afrikaanse talen. Misschien hebben we ze dus ook wel in het Nederlands…
Om af te sluiten wil ik graag iedereen die deelnam aan dit onderzoek van harte bedanken voor hun tijd en moeite. Het Vlaamse Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek wil ik graag bedanken voor de financiële middelen.
Frans Daems zegt
In de omgeving van Mechelen zijn er twee plaatsaanduidingen met het element ‘otter’. In Bonheiden is er een ‘Ottershoek’, met –s, en in Mechelen een ‘Otterbeek’, zonder –s. Dat lijkt volkomen idiosyncratisch.
Freek Van de Velde zegt
Nog even over dat varken. Dat is historisch gezien inderdaad een geleed woord. De '-ken' gaat terug op een diminutiefsuffix. Maar ik weet niet of het dialectische verkleinwoord 'varkske' een goed argument is om aan te tonen dat die situatie synchroon nog doorwerkt. Je hebt ook dialectisch 'keukske', voor 'keukentje' (kijk maar in het WNT), terwijl het historisch ongeleed is in het Nederlands: het is in zijn geheel ontleend uit het Latijn.
Tenzij je natuurlijk zegt: de etymologie is irrelevant voor de hedendaagse taalgebruiker. Die doet maar wat, zonder zich iets aan te trekken van de geschiedenis van het woord.
Grytolle zegt
Heel handige vuistregel. Dank u!
Het zou nog beter zijn voor tweedetaalleerders als de woordenboekmakers zouden opgeven welke vorm een zelfstandig naamwoord krijgt in een samenstelling (met extra informatie als er variatie is)
Anoniem zegt
Allereerst dit: in de tweede zin van de tweede alinea schrijft Marijke: 'verwijst naar iets dat leeft'. Moet dat niet zijn 'naar iets wat leeft'?
Ten tweede: ik heb geleerd dat 'varken' eigenlijk een meervoudsvorm is van het oorspronkelijke zelfstandige naamwoord 'vark' waarmee dit dier werd aangeduid. In de stad Haarlem kennen we daardoor de 'Friese Varkenmarkt'. Vergelijkbaar met 'varken' is 'schoenen', waarvan het enkelvoud ooit 'schoe' was, en met 'bielzen', via het enkelvoud 'biel' doorontwikkeld naar biels. In Holland was ooit het equivalent van 'varkske' waarschijnlijk 'varkje'.
Als ik moest kiezen zou ik zeggen 'varkstal', maar nu we het een 'varken' noemen, kom ik uit op 'varkensstal', dus met tussen-s.
Henk zegt
Zou het, in het specifieke geval van varkens, niet stiekem een meervouds-s zijn?
Anoniem zegt
Van de in de juristerij gebezigde term 'nadeel(s)compensatie' is het vrij algemeen aanvaard dat 'nadeelcompensatie' de correcte schrijfwijze is. Toch doet de ervaring, alsmede een eenvoudige zoekopdracht via google, vermoeden dat een al dan niet significante minderheid de voorkeur geeft aan 'nadeelscompensatie'. Een zoekopdracht via rechtspraak.nl leert zelfs dat deze schrijfwijze ook tientallen keren in rechterlijke uitspraken terecht is gekomen.
Jan Doejaaren zegt
Zou de tussen-s hier niet afkomstig kunnen zijn van de tweede naamval: 'des varkens vlees'? En kan het verschillende geslacht van woorden, in combinatie hiermee, soms tot ogenschijnlijke onregelmatigheden leiden?
Het blijft lastig en niet voor niets laat de Taalunie de tussen-s vrij.
Anoniem zegt
Om bij de actualiteit te blijven:
Troonwisseling of troonswisseling?
Met 's' bekt 't misschien beter,
maar anderzijds is de 's' niet echt nodig voor het juiste verstaan.
PeterK
Marijke De Belder zegt
Dank je, Freek, de etymologie kende ik niet!
Ik zou inderdaad beargumenteren dat keuk- voor die hedendaagse taalgebruiker een stam is, ja. De taalleerder heeft immers geen toegang tot etymologie, maar beseft allicht dat -en een Nederlands suffix is.