Wat is het verschil in betekenis tussen want en omdat? Dat valt niet altijd gemakkelijk vast te stellen:
– Ik ben blij omdat ik gewonnen heb met ganzenborden.
– Ik ben blij, want ik heb gewonnen met ganzenborden.
Toch is zo’n verschil er wel. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat sommige zinnen wel met want aan elkaar verbonden kunnen worden, maar niet met omdat:
– Hanneke had haast, want ze was vier trappen afgerend om de post te halen.
– Hanneke had haast omdat ze vier trappen afgerend was om de post te halen. [vreemd]
In het proefschrift dat ze op 19 april verdedigt gaat de Utrechtse onderzoekster Anneloes Canastrelli nader op deze kwestie in.
In navolging van eerdere onderzoekers gaat ze ervan uit dat omdat een ‘objectieve’ causale relatie legt en want een ‘subjectieve’. ‘A omdat B’ betekent: A is veroorzaakt door B. ‘A want B’ betekent: ik denk dat A en zie B als een argument daarvoor. (De reden waarom in de eerste twee zinnen hierboven zowel want als omdat gebruikt worden is dan ook omdat de eerste zin verslag doet van een innerlijke gemoedstoestand, in dit geval die van de spreker, en dan gaan subjectiviteit en objectiviteit door elkaar lopen.)
Meestal wordt gedacht dat subjectieve verbanden moeilijker te begrijpen zijn dan objectieve. Canastrelli’s werkwijze is vooral experimenteel; ze laat zien dat mensen inderdaad meer moeite hebben met want-zinnen dan met omdat-zinnen. Ze doen er bijvoorbeeld langer over om die zinnen te lezen en hun ogen gaan wat vaker heen en weer over de woorden in zo’n zin.
Daarnaast ontwikkelt ze ook een theorie over de vraag waarom die want-zinnen zoveel moeilijker te begrijpen zijn. De reden is volgens haar (ongeveer) dat je je bij die subjectieve gevolgtrekkingen in de gedachtenwereld van iemand anders moet inleven. Je moet in je hoofd even een ruimtetje afbakenen waarmee je volgens iemands anders hoofd gaat nadenken. Ah: dus wanneer iemand vier trappen afrent, concludeer jij dat die iemand haast heeft. Dat is ingewikkelder dan te constateren dat er een causaal verband is in de wereld.
Om die theorie te toetsen vergeleek Canastrelli paren zinnen die verbonden werden met dus, waarschijnlijk en blijkbaar:
– Petra’s haren zijn kletsnat. Dus heeft het net hard geregend.
– Petra’s haren zijn kletsnat. Waarschijnlijk heeft het net hard geregend.
– Petra’s haren zijn kletsnat. Blijkbaar heeft het net hard geregend
De redenering is dat de schrijver wanneer hij dus schrijft de conclusie helemaal voor zijn rekening neemt (en de lezer zich om het verband te begrijpen zich even in het hoofd van die schrijver moet verplaatsen). Bij blijkbaar wordt de conclusie eigenlijk buiten het hoofd van de schrijver geplaatst, objectiever gemaakt, en daardoor gemakkelijker te begrijpen. Waarschijnlijk zit daar tussenin: de spreker geeft een schatting van de kans dat we het ene uit het andere kunnen besluiten.
Inderdaad blijken dus-gevolgtrekkingen het moeilijkst te volgen en blijkbaar-gevolgtrekkingen het gemakkelijkst. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat je voortaan als schrijver altijd maar de gemakkelijkste weg moet kiezen, want de verschillende schakelwoorden betekenen niet voor niets allemaal net wat anders.
Laat een reactie achter