[ɑu] De [ɑu] (au/ou) maak je door je lippen een beetje te ronden, en dan de achterkant van je tong op te heffen terwijl je ondertussen je lippen nog meer rondt.
De [ɑu] wordt meestal beschouwd als een ‘echte’ tweeklank, net als de [ɛi] en de [ʌy]. Daarnaast heeft het Nederlands ook nog ‘onechte’ tweeklanken, zoals de ieuw in kieuw, de eeuw in geeuw, de oei in stoei en de ooi in mooi.
In sommige opzichten lijkt de [ɑu] eigenlijk meer op de ‘onechte’ dan op de ‘echte’ tweeklanken. Dat zit zo.
Er zijn een aantal verschillen tussen de echte en de onechte tweeklanken. Het eerste deel van de echte tweeklanken doet bijvoorbeeld steeds denken aan een ‘korte’ klinker van het Nederlands (de e van pet in bij, de u van put in bui). Het eerste deel van ‘onechte’ tweeklanken doet juist meer denken aan een lange klinker (de ee een beet in leeuw, de oo van boot in looi).
Een belangrijker verschil is: na ‘echte’ tweeklanken kan nog ongeveer iedere medeklinker volgen in dezelfde lettergreep:
- brui[t], hui[f], hui[x], hui[k], hui[l], rui[m], brui[n], drui[p], rui[s]
- mei[t], lij[f], drei[x], lij[k], bij[l], rij[m], drei[n], rij[p], grij[s]
Na onechte tweeklanken kunnen maar twee medeklinkers volgen: de tandklanken [s] en [t]:
- mooi[s], dooi[t]; uitgesloten: looi[p], looi[k], looi[m], looi[n], looi[f]
- geeuw[t]; uitgesloten: geeuw[p], geeuw[k], geeuw[m], geeuw[n], geeuw[f] (en geeuw[s])
Hoe zit dat nu met de au? Volgens deze laatste toets bevindt die zich een beetje halverwege tussen de echte en de onechte. Er kunnen wel iets meer medeklinkers na komen, maar lang niet allemaal.
- kou[t], fau[n], pau[l], pau[k], pau[s]; uitgesloten: pau[p], pau[m], pau[f].
Bovendien zijn woorden met een -n, -l of -k heel zeldzaam. Van de laatste ken ik behalve pauk alleen glauk – niet echt een algemeen bekend woord. Ook woorden op aun zijn zeldzaam; en de klinker in Paul klinkt voor veel mensen niet als een au.
Hoe zit dat nu? De twee helften van echte diftongen lijken veel op elkaar. De [ɛ] en de [i] van [ɛi] maak je allebei met de voorkant van de tong en gespreide lippen; de [ʌ] en de [y] van [ʌy] allebei met de achterkant van de tong en met geronde lippen. Het is net alsof ze door die gelijkenis dichter bij elkaar kunnen staan en daardoor wat ruimte overlaten.
Die ruimte is er niet na onechte tweeklanken, wamt daar lijken de twee delen juist niet op elkaar. Eeuw gaat van gespreid en voor in de mond naar rond en achter in de mond, oei in precies de omgekeerde richting. Bovendien is het eerste deel dus van zichzelf al een ‘lange’ klinker. Vandaar dat er geen ruimte meer overblijft. Alleen de [s] en de [t] kunnen nog, maar die kun je zelfs na hele series andere medeklinkers nog invoegen (herfst).
Hoe zit het met de au? Die zit volgens beide criteria tussen echt en onecht in. Als je aan het begin je lippen zou ronden, zou hij echt zijn, maar omdat je kaak behoorlijk naar beneden duwt, valt er bijna niet te ronden. En dat begin zelf zit eigenlijk net zo dicht bij een lange [a] als bij een korte [ɑ].
Ik houd op een aparte pagina bij welke klanken ik inmiddels behandeld heb in de Klankencyclopedie.
plaatsman zegt
Maar in de mond van veel Nederlands, met name die uit het westen des lands, klinkt de -oo- ook als een diftong, [o.w] ongeveer. Toch kan die diftong probleemloos voor allerhande medeklinkers worden gezet, alleen bij de -r en de -l ontstaan er problemen.
In het Oudgermaans kwam de -au- ook heel vaak voor medeklinkers voor. Ironisch genoeg is deze -au- in de loop der eeuwen veranderd in een -oo-. Geen wonder dat we in erfwoorden geen combinaties als "paup" aantreffen. In leenwoorden kan het wel, "pauper" bijvoorbeeld.
Marc van Oostendorp zegt
(1) Die kwestie van die diftongering van [o.w] duikt steeds weer op. In de Klankencyclopedie heb ik er aandacht aan besteed in het lemma over de [o]. http://nederl.blogspot.nl/2012/12/klankencyclopedie-van-het-nederlands-22.html
Ik leg daar ook uit dat er al over gediscussieerd wordt zolang er in het Nederlands op internet over taal gediscussieerd wordt.
(2) 'Pauper' is geen geschikt voorbeeld, want de tweede p staat daar in de tweede lettergreep: het gaat erom dat er geen woorden zijn die eindigen op 'aup'. Je kunt andere medeklinkers ook op au laten volgen, als ze maar in de volgende lettergreep staan: laurier, aula, enz.
(3) Ik begrijp de uitdrukking 'geen wonder' niet goed. Bedoel je dat de verklaring die ik geef overbodig is, omdat de dingen nu eenmaal historisch zo gegroeid zijn? Maar dan moet je toch verklaren waarom dat zo is? Waarom au bijvoorbeeld tot o geworden is voor alle medeklinkers, behalve voor s en t? En dan kom je weer bij mijn verklaring uit. (Of een andere, natuurlijk, maar in ieder geval iets anders dan alleen maar zeggen dat het histoisch nu eenmaal zo gegroeid is.)
Grytolle zegt
Dat deze klank iets tussen een echte en een onechte tweeklank zou zijn is eigenlijk vrij logisch. Een groot stuk van de woorden zijn immers afkomstig van de onechte tweeklank "aauw" (De Vries en Te Winkel vereenvoudigde die spelling op basis van de "beschaafde uitspraak" tot "auw", waardoor er "slechts" twee dergelijke klanken nog werden onderscheiden in de spelling)