De schrijver Paul Claes is een optimist. Niet alleen denkt hij dat hij ieder gedicht kan begrijpen; hij denkt ook dat hij ons kan leren datzelfde te doen. Daarvoor schreef hij nu een nieuw boek, Zwarte zon. Code van de hermetische poëzie.
“Zelfs de meest revolutionaire gedichten ontsnappen niet aan de regels van de taal en de ideologie van hun tijd”, schrijft hij in dat boek. “Codering roept om decodering. Verbergen is onthullen, het hermetische gedicht draagt zijn leescodes in.”
Zwarte zon wil ook echt zijn wat de ondertitel zegt dat het is: een code. Het is een soort leerboek over hoe je om moet gaan met hermetische gedichten uit alle tijden, van Pindaros tot Hugo Claus.
Zwarte zon is alles behalve hermetisch. Het bestaat uit twee delen. Het eerste heet Hermetische figuren en bevat een opsomming van allerlei middelen die een dichter kan gebruiken om zijn gedicht poëtisch te versleutelen. In het tweede deel heet Twaalf werken. Daarin laat Claes zien hoe je met behulp van de middelen uit het eerste deel twaalf gedichten – van Horatius, Van Swaanenburg, Mallarmé, Rilke, Van de Woestijne en anderen – kunt ontsleutelen.
Het eerste deel kun je gebruiken als een leerboek en een naslagwerkje voor stijlfiguren, van de hendiadys (een bijvoeglijk naamwoord wordt vervangen door een zelfstandig naamwoord: ‘langs bloem en purper’ bij Jacques Perk, ‘ritselend in ijzer en ijs’ bij Claus) tot en met de personificatie (‘de wind wiegt op zijn 4 zilv’ren heupen’ bij Lucebert).
Het tweede deel biedt fascinerende nieuwe lezingen van klassieke, wereldberoemde gedichten. Het best en verbluffendst werkt dat – in ieder geval voor mij – bij gedichten die op het eerste gezicht helemaal niet zo duister zijn, zoals Carmen 1.9 van Horatius (‘Vides ut alta stet nive candidum’) en ‘Archaischer torso Apollos’ van Rilke. Vooral de manier waarop Claes dat laatste gedicht analyseert – en laat zien hoe de torso zonder hoofd door de dichter wordt gezien als een gezicht dat hem aankijkt en hem opdraagt zijn leven te veranderen – vind ik overtuigend en verandert – vermoedelijk voor altijd – een beetje mijn manier van dat gedicht lezen.
Terwijl ik over tien jaar Horatius’ liedje misschien wel weer zal zien als een vrolijk drinkliedje. Volgens Claes moeten we de regels over de winter (er ligt sneeuw op de Soracte, de rivieren zijn bevroren) aan het begin lezen als allegorieën op de ouderdom (ik heb grijs haar op mijn hoofd, mijn ledematen zijn stram geworden). Een argument daarvoor is dat je sneeuw op de Soracte, een niet al te hoge berg, zo’n 40 kilometer van de hoofdstad, in Rome niet kunt zien. Maar in het gedicht wordt nergens gezegd dat de dichter niet ergens op het platteland kan zijn!
In het hele boek wordt de lezer getroffen door Claes grote belezenheid en even grote scherpzinnigheid. Hij heeft niet alleen heel veel gedichten gelezen, hij heeft ook nog eens ieder gedicht dat hij gelezen heeft heel scherp en van heel nabij bekeken.
Claes heeft wel een wat monomane visie op taal en dichtkunst. Voor hem is ieder gedicht, nee, is ieder stukje taal, bedoeld om te communiceren. De dichter heeft een gedachte in zijn hoofd, schrijft die op zodat hij hem met de lezer kan delen. Een hermetische dichter versleutelt daarbij zijn gedichten volgens een bepaalde min of meer geheime code, om de waarde van zijn boodschap groter te maken of te zorgen dat deze alleen ingewijden bereikt. Maar voor wie de code kent, kan blijven communiceren.
Dat lijkt me te beperkt. Heel veel taal in het dagelijks leven is helemaal niet bedoeld voor communicatie in de zin van het overdragen van een boodschap. Mensen praten wat in zichzelf (al dan niet met lipbewegingen), of om contact met elkaar te houden (‘lekker weer, he?’) of om wat te spelen met hun taal. Waarom zou dat voor dichters anders zijn? Waarom zouden zij de hele tijd allerlei boodschappen willen versleutelen? Mogen dichters niet tegen zichzelf mompelen, of alleen maar vieren dat ze er zijn, en dat de ander er is, en dat de taal er is?
Daarom werkt Claes volgens mij wel voor dichters en gedichten die even ernstig tegen het leven aankijken als hijzelf. Het gedicht van Rilke gaat zelf over een kunstwerk dat de beschouwer iets mede te delen heeft: ‘Du mußt dein Leben ändern’. Bij Horatius heb je toch meer het gevoel dat hij vast de oude dag wel even heeft willen noemen – dat doet hij trouwens ook wel explicieter dan alleen door die besneeuwde bergtop – maar niet dat hij nu het idee had daar een belangrijke mededeling over te doen. Niet iedere stijlfiguur is een poging tot ‘codering’. Soms is verbergen alleen maar verstoppertje spelen.
Wiel Kusters zegt
Helemaal eens met je opmerking in de voorlaatste alinea: de meeste dichters zijn echt geen cryptografen!
Anoniem zegt
De tweede alinea beantwoordt de opwerping. Wie taal hanteert, is gedoemd tot betekenisgeving.