Door Viorica Van der Roest
Hooikoorts: het lijkt wel of tegenwoordig bijna iedereen er last van heeft. Het journaal op Nederland 1 had er op donderdag 20 juni zelfs een uitgebreid item over. Zou het dan een progressief verschijnsel zijn, of is het toch van alle tijden? Hooikoortsblijkt in ieder geval als woord nog niet zo oud. In het ONW, MNW en VMNW is het niet vertegenwoordigd; wel in het WNT. Dat meldt dat de Engelse variant van het woord, hayfever, voor het eerst opdook rond 1829. Over de eerste vindplaats in het Nederlands is blijkbaar geen duidelijkheid.
Dit is de definitie van het WNT: ‘zekere aandoening, tijdens den hooitijd, van de slijmvliezen van oogen, neus en ademhalingswerktuigen, gemeenlijk veroorzaakt door het stuifmeel van grassen enz.’
En in Wetenswaardigheden allerlei (1922) van T. Pluim kunnen we nog lezen:
‘Kort vóór het begin van den hooioogst worden sommige personen vaak aangetast door aandoeningen van de oogen, de slijmvliezen in den neus of de luchtpijpen [sic], gepaard met koorts. Deze ziekte, die soms zeer hardnekkig is, noemt men hooikoorts; zij ontstaat door het stuifmeel van sommige grassoorten, dat zich in de genoemde slijmvliezen afzet.’
Dat de irritatie van de ‘ademhalingswerktuigen’ gepaard kan gaan met koorts, dat hoor ik zelden van de mij omringende hooikoortslijders. Misschien heeft de eenentwintigste-eeuwse mens intussen een betere weerstand tegen graspollen dan de negentiende-eeuwsche mensch had. En mensen van voor 1800, die hadden blijkbaar helemaal geen hooikoorts; tenminste, ze hadden er geen woord voor. Dat kan natuurlijk ook zo zijn omdat ze niet zo’n behoefte hadden om over hun traanogen en kriebelneus te praten.
Blijkens de definities van het WNT en Wetenswaardigheden allerlei is de toptijd voor hooikoorts in juni en juli: vlak voor en tijdens de hooitijd (juli is tenslotte ook nog wel bekend onder de oude naam hooimaand). Nog even volhouden dus.
De moderne mens kan tenminste wel iets ondernemen als de hooikoorts te erg wordt: naar een allergoloog gaan. Dat klinkt als iets dat door Marten Toonder is verzonnen, maar het blijkt een echt beroep te zijn. Een allergoloog is een internist die zich heeft gespecialiseerd in de behandeling van allergieën. Dit is waarschijnlijk nog een relatief nieuw beroep, en het woord staat, voor zover ik heb kunnen naspeuren, nog in geen enkel woordenboek. Maar laat u daardoor niet tegenhouden wanneer u er eentje wilt bezoeken om van die hooikoorts af te komen!
Anoniem zegt
Zo nieuw is het beroep niet. Ik werd al twintig jaar geleden behandeld door een allergoloog, in een centrum voor allergologie. Gelukkig, wil ik eraan toevoegen.
Taalprof zegt
Het woord staat ook gewoon in Van Dale (ik raadpleegde de 13e druk). Synoniem: allergist.
Taalprof zegt
In de databank voor historische kranten van de KB is de eerste vermelding van 'allergoloog' in een advertentie uit 1956.
Viorica Van der Roest zegt
Ik heb het intussen ook gezien. Excuses voor de valse voorlichting; een combinatie van onoplettendheid en slaapgebrek… Ik heb er gewoon overheen gekeken toen ik het eerder opzocht.
Viorica Van der Roest zegt
En ik had er tot afgelopen donderdag echt nog nooit van gehoord! Maar dat zegt waarschijnlijk meer over mij dan over het verschijnsel allergoloog.
Taalprof zegt
Ik ook niet, eerlijk gezegd. En ik zie hem ook zo voor me bij Toonder ("Professor Prlwytzkofsky en de allergoloog")
Marc van Oostendorp zegt
En dat je dan een allergie voor allergologen ontwikkeld – de allerogeloogallergie. En dat daar dan weer een dokter voor blijkt te zijn – vul zelf maar in.
Anoniem zegt
Eigenlijk vind ik 'allergist' het allergekst.
Taalprof zegt
Ik denk dat deze grap de spijker op zijn kop slaat: je bent geneigd om 'aller-' in 'allergoloog' in eerste instantie als een voorvoegsel te lezen. Dat geeft een gek effect. Een soort 'intuinwoord.'