Waarom zou Henk Ester zijn prijswinnende debuutbundel Bijgeluiden hebben genoemd? Er komen inderdaad veel geluiden voor in de gedichten, maar bijgeluiden? Volgens een beroemde definitie van Edgar Varèse is muziek ‘georganiseerd geluid’ en in die zin zijn bijgeluiden het tegenovergestelde van muziek: niet gewenst geluid, het toevalligste geluid dat er bestaat.
Ester is door sommige recensenten wel verweten dat zijn gedichten te cerebraal zijn, en te weinig zingen. Hij lijkt me ook niet op zoek naar muziek. “Repetities zijn boeiender dan uitvoeringen,” dicht Ester, “bijgeluiden krijgen een kans”.
Zo moet je zijn gedichten ook lezen, denk ik. Je moet er wel naar luisteren, maar maar er zit geen muziek in. Hier is het eerste gedicht van de bundel, Dichter:
Een dichter treedt niet op, zet de dingen niet naar zijn hand en
verklaart niets. Hij kijkt, luistert, staat aan de kant, in de berm,
midden op de weg, aan zee, op een berg, of in het centrum
van een stad. Hij luistert en kijkt, naar eksters die dansen
na een exclusief ontbijt lachend langs het water. Het water
stroomt, hoorbaar, door de oudste bocht van de stad.
Vertrekken doet hij nooit, hij is altijd onderweg, zwerft,
maar zal daarover zwijgen, wat doet vermoeden dat hij besloten
heeft koers te zetten naar een herkenbaar doel. Maar dat is een
vergissing. Hij speelt niet mee en treedt nergens tegen op, daar
heeft hij geen tijd voor. Hij blijft zich verbazen over het verloren
gaan van de herinnering aan de verpletterende ernst van het heden.
Het gedicht zingt inderdaad niet. Het heeft geen vloeiend metrum, de regels zijn erg lang en de enjambementen maken een willekeurige indruk, die bijdraagt aan een gevoel dat het allemaal hort. Neem die regel die eindigt op Maar dat is een. Voor dat maar moest met alle geweld een punt staan, en dan breekt vier onbenullige woorden verder de regel ineens af.
Maar ondertussen zit het gedicht natuurlijk vol met alliteratie (dichter, dingen; lachend langs), assonanties (stroomt hoorbaar; doet vermoeden… koers… doel) en er zit aan het begin zelfs een rijmpaar in (hand… kant). Het is alleen de vraag of dat wel muziek genoemd kan worden.
Er is in de eerste strofe nogal wat verwarring over de vraag of de dichter nu kijkt of luistert, of luistert en kijkt. Zicht en gehoor worden ook gemengd (de eksters dansen lachend, het water stroomt hoorbaar door de oudste bocht – dat laatste kun je natuurlijk nooit horen).
Zo zit het geloof ik ook met de klankeffecten. Er is meer sprake van visuele assonantie dan van auditieve. Neem de derde regel. Daarin staan heel veel e‘s, maar die worden op heel drie verschillende manieren uitgesproken:
(…) in də bɛrm,
middən op də wɛg, aan ze, op ən bɛrg, of in hət cɛntrum
Laat een reactie achter