Het onderstaande ingezonden stuk stond vanochtend in de Volkskrant.
Afgelopen maandag stuurde een aantal hoogleraren, voornamelijk specialisten in de taalkunde, een brief aan de Tweede Kamer. Ze schrijven: “Op dit moment worden er in het eindexamen [Nederlands] geen taalwetenschappelijke kennis of taalvaardigheden getoetst, en wat er wel getoetst wordt, is onverantwoord.” Deze stelling is tekst- en toetswetenschappelijk gezien onhoudbaar.
Allereerst stelt de petitie dat de terminologie in de vragen “geen wetenschappelijke of praktische basis” heeft. Maar uit onderzoek blijkt dat de getoetste lees- en argumentatieve vaardigheden (zoals standpunten herkennen, de hoofdgedachte van een tekst aangeven en relaties tussen delen van een tekst aangeven) cruciaal zijn voor goed tekstbegrip. Verder lijkt het ons geen probleem dat leerlingen in tekstbegripsvragen alledaagse taal tegenkomen (‘de auteur hanteert een grappige toonzetting’), zo lang ze daarnaast met tekstanalytisch schoolvocabulaire (argument, conclusie, betogen, enuiteenzetten) kunnen aangeven hoe de tekst in elkaar zit. Een leerling die denkt dat een voorbeeld een conclusie is, heeft de tekst niet begrepen. Dat toets je dus. Taalkundiger of tekstwetenschappelijker moeten de vragen niet worden, want het meten van leesvaardigheid staat centraal.
De overige bezwaren lijken vooral te komen uit columns en blogs van initiatiefnemer Marc van Oostendorp. Hij zegt in de Volkskrant van 3 juni dat leesvaardigheid niet te toetsen is met meerkeuzevragen. Dat is onjuist. Onderzoek laat zien dat leerlingen dezelfde cijfers krijgen voor een tekstbegripstoets met meerkeuzevragen als voor een toets met open vragen. Maar examens met open vragen geven meer problemen bij de beoordeling van de antwoorden; daardoor zijn ze minder betrouwbaar. Dat is in de praktijk ook merkbaar: bij open vragen ontstaat regelmatig discussie over wat er precies wel en wat niet goed gerekend moet worden. De sectie Nederlands van Levende Talen doet hier jaarlijks suggesties voor, op basis van docentenbesprekingen.
Van Oostendorp heeft kritiek op de kwaliteit van enkele meerkeuzevragen uit de jongste leesvaardigheidsexamens voor havo en vwo, waarin meerdere alternatieven goed zouden zijn. Maar de impact van problematische meerkeuzevragen is relatief klein. Zo bevat het vwo-examen 2013 (zie www.examenblad.nl) zes meerkeuzevragen en drie gesloten vragen die elk één punt opleveren, terwijl de acht open vragen meestal drie punten per stuk opleveren. Enkele mogelijk problematische meerkeuzevragen betekenen dus niet dat er in het eindexamen geen taalkennis en taalvaardigheid worden getoetst.
Verder wekt het geen verbazing dat geoefende lezers een moment lang meerdere antwoorden plausibel vinden. Zou dat niet zo zijn, dan waren de vragen te makkelijk. Natuurlijk zien ook wij alternatieven die handiger geformuleerd kunnen worden. Maar of een vraag écht ‘slecht’ is, valt pas na analyse van het antwoordgedrag van leerlingen vast te stellen. Dat bepaalde vragen veel fouten opleveren, zegt niet veel; interessanter is het wanneer vragen door de betere leerlingen relatief slecht worden beantwoord en door de minder goede leerlingen juist goed. Zulke vragen worden in de toetspraktijk soms anders beoordeeld, en in het uiterste geval verwijderd.
Tot slot hekelt Van Oostendorp het feit dat antwoorden op open vragen niet worden beoordeeld op spelling en grammatica. Een valide examen meet echter alleen de bedoelde vaardigheid, in dit geval leesvaardigheid. Wij vinden het volkomen terecht dat spelling en grammatica – onderdeel van de schrijfvaardigheid die bij het schoolexamen getoetst wordt – hier nietworden meegewogen.
De ondertekenaars van de brief bepleiten een herziening van het eindexamen Nederlands, maar zeggen daar weinig over. Hun impliciete roep om toetsing van ‘taalwetenschappelijke kennis’ staat los van de kwaliteit van de huidige examens en creëert een ongewenste tegenstelling tussen toetsing van taalwetenschappelijke kennis enerzijds en van lees- en schrijfvaardigheden anderzijds. Daarmee wordt geen recht gedaan aan het belang van deze vaardigheden in onze samenleving. En zoals we betoogd hebben, wordt er wel degelijk leesvaardigheid getoetst.
Welke richting moet het dan wel op? Ervan uitgaand dat de kennis van literatuur en cultuur en de mondelinge vaardigheden onderdeel blijven van het schoolexamen, bepleiten wij dat lees- en argumentatievaardigheden de hoofdmoot blijven vormen van het centraal examen. Het onderdeel schrijfvaardigheid – dat nu op schoolniveau getoetst wordt – zou opnieuw (ook) een plek binnen het centraal examen moeten krijgen. De ruimte daarvoor ontstaat als in 2015 het onderdeel samenvatten komt te vervallen.
We zijn het met onze collega’s eens dat het Nederlandse onderzoek naar taal en tekststructuur van hoog niveau is. En inderdaad, die expertise zou meer benut kunnen worden om de toetsing van lees- en schrijfvaardigheid te verbeteren. Voor leesvaardigheid zien wij nog meer – op onderzoek gebaseerde – mogelijkheden om tekstbegrip te toetsen. Verder zouden examenvragen vooraf getest moeten worden (ook op het punt of het juiste antwoord uitsluitend gegeven kan worden door het grondig lezen van de tekst), en zou het goed zijn om teksten over meerdere onderwerpen te gebruiken: zulke toetsen zijn betrouwbaarder dan examens over één onderwerp. Met andere woorden: Het examen kan inderdaad beter worden. Daarvoor zijn andere argumenten dan die uit de petitie. Maar het is goed dat de discussie geopend is.
Dr. Jacqueline Evers-Vermeul (Universiteit Utrecht)
Prof. Dr. Kees de Glopper (RU Groningen)
Prof. Dr. Carel Jansen (RU Groningen)
Prof. Dr. Leo Lentz (Universiteit Utrecht)
Dr. Henk Pander Maat (Universiteit Utrecht)
Prof. Dr. Ted Sanders (Universiteit Utrecht)
Prof. Dr. Wilbert Spooren (RU Nijmegen).
Een speelse bespiegeling over deze brief van Neder-L-redacteur Peter-Arno Coppen verscheen hier.
hminkema zegt
Dit is de beste publieke reactie die ik las. Van de verstandige (tegen)argumentatie hadden de petitie-indieners kennis kunnen nemen door hun mede-hoogleraren, hun collega's dus, gewoon eens te bellen.
Blijkbaar moest er eerst een schreeuw om aandacht in de media voordat er inhoudelijke argumenten gewisseld worden.
Wel jammer dat die schreeuw om aandacht heeft bijgedragen aan de onjuiste publieke beeldvorming dat bij 'het eindexamen Nederlands' geen schrijfvaardigheid, spelvaardigheid en literatuur wordt getoetst. Of dat er geen taalkunde kan worden getoetst.
Maar liefst vijftig procent van 'het eindexamen Nederlands' bestaat uit toetsing van de genoemde vakonderdelen. Dat kun je te weinig vinden. Maar het domweg of impliciet ontkennen, zoals de petitie-indieners deden, was weinig verstandig.
Het is te hopen dat de schreeuw om aandacht een positief effect genereert. En dat de bepleite verandering (die niet erg concreet is) werkelijk tot een verbetering leidt. Dus niet tot het kluitjesvoetbal dat het Nederlands onderwijsbeleid typeert, en waarmee weinig doelpunten worden gescoord.