De helleveeg : Spreken, zwijgen en schrijven
‘Ik had zo gedacht dat jij de toespraak doet’, zegt oom Koos aan het eind van A.F.Th. van der Heijden’s nieuwe roman De helleveeg tegen Albert Egberts. De vrouw van oom Koos, tante Tiny is overleden. Haar hele leven heeft zij gepraat – met een schelle stem, zoals meerdere malen wordt meegedeeld – en dwong ze mensen naar haar te luisteren. Nu ze dood is, moet er iemand anders het woord doen.
Waarom Albert? “Natuurlijk,” overweegt hij, “als je een theaterstuk of een televisiedrama kon schrijven, dan draaide je je hand toch zeker niet om voor een afscheidsrede bij de begrafenis van je tante.”
Spreken en zwijgen waren altijd al belangrijke thema’s in de cyclus De tandeloze tijd waarvan De helleveeg het vijfde deel is.
De vele passages die gaan over de spanning tussen de betekenis die een woord (bloeien bijvoorbeeld) kan hebben in standaardtaal en dialect. Het fatale zwijgen van Ernst Quispel in Advocaat van de hanen. De personages van Van der Heijden waren altijd al bloemrijke, fantasievolle sprekers.
Maar nooit was taal zo belangrijk als in De helleveeg. Spreken, luisteren, lezen en schreven spelen cruciale rollen in het verloop van het verhaal. Tante Tiny, het centrale personage, is, met haar lelijke stem, bijna permanent aan het woord terwijl de mensen om haar heen, haar ouders, haar zus, en anderen zwijgen.
Naar God
In het begin luisteren de mensen ook niet naar Tiny:
‘Moeder, laat die oren een keer uitspuiten,’ riep Tante Tientje, maar het leek niet tot oma door te dringen.
Gaandeweg dwingt de dochter vooral haar ouders en haar zus echter om wel te luisteren naar de woede en wrok om wat ze haar ooit, volgens haar, hebben aangedaan. Dan schreeuwt ze het uit, en wel precies tijdens een huwelijksfeest van haar ouders.
‘Over alles valt toch te praten,’ zei opa. ‘Waarom gewacht tot vandaag? Waarom moest ons feest naar God?’
‘Omdat jullie anders nooit luisteren,’ riep Tiny uit. ‘Op dit soort feesten lijken jullie een stuk minder doof. Waarom? Omdat de familie meeluistert.’
Op een schip
Die doofheid, dat gebrek aan communicatie, komt op allerlei manieren terug in het boek. Niet alleen wordt oma’s slechte gehoor regelmatig benadrukt (‘Niet zo zacht praten’, zegt ze op haar sterfbed tegen haar kleinzoon. ‘Ik ben nogal hardhorend.’) Alberts ouders hebben bijvoorbeeld geen telefoon, waardoor hij hen op enkele belangrijke momenten niet kan bereiken. En ook verder praat er eigenlijk niemand ooit met iemand: opa werkt decennia lang aan een geheim monument voor zijn vrouw, Albert verzwijgt op latere leeftijd een verhouding die hij heeft gehad tegenover zijn vrouw, en Tiny hoeft niet precies te weten waar haar man het geld vandaan haalt waarmee zij kleren koopt:
‘Zolang hij mij op tijd huishoudgeld geeft, en kleedgeld, en er hier geen kleerkast van het incasso op de stoep staat, vraag ik niet verder. Dat is wel zo makkelijk.’
‘Je beheert dus een huishoudknip vol zwijgeld.’
Aan het eind van hun leven worden de drie belangrijkste vrouwen – oma, moeder en tante – alle drie door ziekte letterlijk met stomheid geslagen. Degenen die zwijgen, communiceren wel, maar doen dat heel vaak met hun handen in plaats van met hun mond. Het duidelijkst is dat aan het sterfbed van Tiny, waar haar man haar herhaaldelijk toewuift alsof ze op een schip is, maar ook verder worden er handen voor gezichten geslagen, vingers heen en weer bewogen. enzovoort.
Kamerscherm
Lezen speelt ook een interessante rol in De helleveeg. Allereerst is er een sleutelrol weggelegd voor een brief van een ziekenhuis waarin ooit al dan niet zou hebben gestaan dat Tiny onvruchtbaar was (vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid vormen een ander belangrijk thema en worden ook af en toe letterlijk aan spreken en zwijgen gekoppeld: ‘Ik ben zo vruchtbaar als… een spons in een pennendoos‘.). Het is daarbij onduidelijk wie de brief allemaal precies gelezen hebben, wie de inhoud ervan van horen zeggen kennen, enzovoort. Tiny:
‘Op toneel komen ze altijd met een brief aanzetten als de boel muurvast zit. In werkelijkheid is er nooit een brief geweest.’
Er worden ook wel boeken gelezen, of in ieder geval vastgehouden. Door de jonge Albert, bijvoorbeeld, als een manier om te kunnen afluisteren:
Een opgehouden boek deed sowieso wonderen. Het was alsof mensen een lezer letterlijk in zijn boek zagen verdwijnen, doof en blind geworden voor zijn omgeving. Ik heb intellectuelen vaak horen zeggen dat ze gevormd zijn door hun lectuur. Voor mij geldt dat niet alleen in intellectueel opzicht. Juist wat mensenkennis betreft hebben boeken mij als kind al veel geleerd, enkel en alleen door zich als kamerscherm te laten gebruiken.
Een andere functie van het lezen is voor Albert dat het hem dichterbij andere mensen brengt: zijn oma leest hem voor, of een boek doet hem vreselijk naar zijn tante verlangen.
Toespraak
Aan het eind van De helleveeg komt ook het schrijven ter sprake. Tiny begint wanneer ze oud en ziek is, en alle andere vrouwen in haar leven heeft doodgetreiterd, een correspondentie met haar neef. Die dus, helemaal aan het eind, als ze dood is en begraven moet worden, door zijn oom aan zijn toneelschrijverschap wordt herinnerd en een toespraak moet schrijven.
Dat Albert Egberts, die in veel opzichten op zijn schepper lijkt, uitgerekend een toneelschrijver en dramaturg is, en geen romanschrijver of dichter, lijkt me ook geen toeval. Hij schrijft spreektaal: tv-series, toneelstukken, toespraken bij begrafenissen. Alle taal die ooit over hem is uitgestort, terwijl hij met een boek voor zijn neus als een kamerscherm, schrijft hij nu op. Schrijven is de combinatie van spreken en zwijgen.
Hans zegt
Ik ben het met je eens dat het beslist geen toeval is dat Albert Egberts dramaturg wordt, maar het schrijven is in De tandeloze tijd meer dan een combinatie van spreken en zwijgen: het is zingeving aan een gefragmenteerde werkelijkheid door het creëren van een nieuwe werkelijkheid.
Mr. Quispel drukt dit m.i. goed uit wanneer hij spreekt over het verschil tussen de kunstopvatting van "de beeldhouwer van het superrealisme Flix en de dramaturg Egberts. Albert wilde hem (= Thjum), via de kunst, een nieuwe werkelijkheid laten uitbeelden; Boezaardt trachtte via Thjum de werkelijkheid met de kunst te laten samenvallen – met de dood als gevolg"; De advocaat van de hanen, p.348.
Schrijven is dus waarnemen, (her)interpreteren en verwoorden. Maar vooral ook "reconstructie” in de volgende betekenis van Van Dale: "het opnieuw zich laten voltrekken, in de verbeelding of in een 'gespeelde' werkelijkheid van een samenvallende reeks handelingen of voorvallen uit het verleden om daardoor de ware toedracht, de ontbrekende schakels te ontdekken". (De roman Tonio is natuurlijk een nogal schrijnend schoolvoorbeeld van reconstructie in deze zin.)
Schrijven (het interpreteren van de slechts fragmentarisch gekende en daardoor chaotische werkelijkheid) is de enige zinvolle bezigheid. Het is daarom ook niet voor niets dat Albert Egberts vooral observator is en eigenlijk niet tot andere vormen van handelen in staat (b)lijkt. Al in de proloog van de cyclus is dit overduidelijk wanneer hij de steen waarmee hij tijdens de kroningsrellen een politiehelikopter kan neerhalen NIET gooit; De slag om de Blauwbrug, p.96-109.
Handelingen komen pas tot stand wanneer die in dienst staan van het schrijverschap; als Egberts na zijn halfbakken "aanslag" op de neo-fascist Baartscheer daadwerkelijk een steen door de ruit van een juwelier gooit, dan is het alleen maar met als doel zichzelf uit de (chaotische) werkelijkheid te laten verdwijnen om zich in de gevangenis te kunnen wijden aan het schrijven van zijn eerste (zingevende) toneelstuk (en, als extraatje, om af te kicken); zie Advocaat van de hanen, p.346.
De rol van Albert Egberts als waarnemer en interpretator wordt overigens ook in De helleveeg weer prachtig verbeeldt waar hij de ongearticuleerde klanken van zijn tot spreken onbekwame moeder voor de omstanders verklaart (p.148-97).
Overigens lijkt mij het verschil tussen de dramaturg Albert Egberts en de romanschrijver VdH minder groot dan jouw laatste alinea doet vermoeden; ook de romanschrijver gebruikt volop (niet-standaard) spreektaal in zijn dialogen. Wellicht is het daarom ook niet toevallig dat VdH is staat geweest is het eerste toneelstuk van Egberts te "bewerken" tot zijn grote roman Het schervengericht. Maar ik vermoed dat je het daar wel mee eens zal zijn.