Afgelopen vrijdag nam Neerlands op één na beste levende schrijver, A.F.Th. van der Heijden, de P.C. Hooftprijs in ontvangst. De ‘Hooftprijs’ is een oeuvreprijs, en dat past zeer wel bij Van der Heijden. Zo noemde hij zichzelf in de jaren tachtig al Neerlands ‘laatst overgebleven oeuvreschrijver’. Dat klonk toen pretentieus; hij zou zich hiermee al bij voorbaat bij de Grote Vijf der naoorlogse literatuur scharen, terwijl zijn groots opgezette cyclus De Tandeloze Tijd nog op zijn schrijftafel lag.
Inmiddels zijn zes boeken van De Tandeloze Tijd gepubliceerd (er zou nog een deel moeten volgen). Met De Movo-tapes begon Van der Heijden opnieuw aan een trilogie. De grondslag van dit alsmaar uitdijende literaire universum vormt zijn concept ‘leven in de breedte’: als het leven van zulk een korte duur is (de lengte), dan moeten we het moment zelf zoveel en zover mogelijk uitbreiden (de breedte) – het is filosofisch wat zwak, en praktisch nagenoeg onuitvoerbaar, maar als literair concept is het zeer vruchtbaar gebleken.
Maar juist schrijven in de breedte, zo laat Van der Heijden zien, biedt de mogelijkheid de tijd te vertragen; door het moment in al zijn schakeringen en perspectieven te herbeleven in herinnering en beschrijving.
Van der Heijden schrijft een soort Duizend-en-één-nacht om de Tand des Tijds te weerstaan, dat wil zeggen: de dood. Het is een romantisch idee (of moet ik hier zeggen megalomaan?) dat Van der Heijden trouwens ook wel ziet, want hij laat het hoofdpersonage Albert Egberts telkens weer grandioos mislukken – zonder echter ooit cynisch te worden.
Zijn romans zitten boordevol verhalen, en die verhalen boordevol prikkelende beelden, en die beelden vol verrassende details. Hij wijdt uit, en uit, zonder dat je als lezer ooit de draad kwijtraakt. Van der Heijden heeft zijn oeuvreprijs te danken aan zijn ‘beeldrijke taal’. Een cliché dat bij elke prijs in zowat elk juryrapport staat, maar door deze auteur wordt het bewaarheid.
Totdat zijn zoon Tonio het leven liet bij een verkeersongeluk. Hoe ingrijpend dat is geweest, getuigt Van der Heijden in zijn requiemroman Tonio – al bij al toch een roman.
Van der Heijden zegt in zijn dankrede over zijn voorgaande werk zich achteraf te schamen over zijn werk: ‘Alles nutteloos, belachelijk, uit de toon vallend, de plank misslaand. (…) Alles wat ik ooit ondernam, leidde immers tot het grote ongeluk dat ik met al mijn uitsloverij niet heb kunnen tegenhouden.’
Hier spreekt kennelijk de ik-persoon van de nog steeds rouwende Adrie van der Heijden
En dan toch, in een onverwachte wending, zegt de auteur Van der Heijden: ‘Het komt er juist opaan de wereld groter te maken. Ik hoef het hier niet nog eens over De tandeloze tijd te hebben, en over Albert Egberts en zijn doctrine van het ‘leven in de breedte’, om het er met u over eens te worden dat literatuur de wereld op z’n minst groter kan doen lijken…’
De schrijver geeft daarmee te kennen verder te gaan met zijn project: het tegenhouden van de bijtende tijd, ondanks alles. In de drie jaar nadat zijn zoon verongelukte heeft de persoon Van der Heijden gerouwd. Maar de schrijver heeft naast Tonio ook nog een nieuwe roman, De Helleveeg, voltooid.
Vanaf vandaag in de boekwinkel.
Laat een reactie achter