Door Marc van Oostendorp
De mens wordt de laatste jaren terecht af en toe met een zebravink vergeleken. Ook Sita ter Haar, die vandaag in Leiden promoveert, deed dat. Maar het bijzondere aan Sita is dat ze zowel biologe is als taalkundige. Ze begrijpt mensen én dieren.
Ik interviewde Sita een paar jaar geleden voor Onze Taal en mag vanmiddag bij de promotie weer een vraag stellen. Ik ga natuurlijk niet vertellen welke vraag – ik ben het eindexamen Frans niet – maar het proefschrift staat vol met fascinerende overeenkomsten tussen vogeltjes en mensen.
Allebei de diersoorten leren in de eerste periode van hun leven razendsnel een aantal klanken, die ze kunnen combineren tot een liedje of tot woorden.
Uit Sita’s onderzoek blijkt dat allebei de soorten bij dat leren niet alleen maar geleid worden door wat ze om zich heen horen, al spelen die klanken natuurlijk wel een belangrijke rol. Ze hebben ook allebei een soort aangeboren voorkeur voor bepaalde klanken, die ze sneller en vroeger oppikken dan anderen. Voor mensen wees de taalkundige Roman Jakobson er overigens in 1941 al op dat alle kinderen eerst ‘eenvoudige’ klinkers leren zoals [a] (aa), [i] (ie) en [u] (oe), voor ze toekomen aan ingewikkelder klanken.
Sita doet verslag waaruit blijkt dat vinkjes ook zo selectief te werk gaan. Dat zorgt er onder andere voor dat als je een vinkje in een laboratorium laat opgroeien met een raar eigen liedje, en je daarna een paar generaties laat opgroeien die van elkaar moeten leren zingen, je binnen een paar generaties toch weer een liedje hebt zoals je die in het wild hoort.
Interessant vond ik de passage over het ontstaan van dialecten. Voor menselijke taal is dat wat mij betreft nog steeds een van de raadselen: hoe kan het dat iedere taal altijd maar weer uiteenvalt in dialecten, die op elkaar lijken en toch weer net wat anders zijn?
Sita deed (samen met een collega) onderzoek bij 13 groepen vinkjes, in verschillende landen en zelfs continenten. De dialecten vond ze vooral in de manier waarop klanken werden samengevoegd tot liedjes: de verzameling van klanken was zelf overal zo’n beetje gelijk (al werden sommige klanken in de ene groep vaker gebruikt dan de andere).
Maar de regels die de vogeltjes hanteerden om die klanken tot een liedje te maken, verschilden dus van de ene groep naar de andere. Sommige groepen hadden helemaal geen waarneembare regels, daar kon iedere vogel dus naar hartelust twitteren en tjilpen. Maar in andere populaties mocht een twiet alleen volgen na twee tjilpen, of iets dergelijks. Die regels waren in iedere groep anders van de andere.
Kennelijk hadden de vogeltjes die regels dus van hun vader of van hun buren (en vooral van hun broertjes) afgeluisterd, schrijft Sita. Volgens haar is dat de manier waarop volgens de biologische en de taalkundige literatuur dialecten ook elders in het dieren- en mensenrijk ontstaan. Bij mensen is die kracht natuurlijk wel veel sterker – zodoende dat er geen menselijke talen zijn zonder systeem en voorál: dat je de dialecten ook nog weer in een stamboom kunt tekenen. Zebravinkjes zijn veel minder sociale wezens dan mensen en gaan voor een groot deel van hun leven vooral hun eigen gang. Mensen groeien op in gemeenschappen en passen hun taal doorlopend aan die gemeenschap aan. De taal wordt daardoor stabieler: hij verandert wel en valt daardoor in dialecten uiteen, maar die dialecten blijven wel lang herkenbaar aan elkaar verwant.
Het proefschrift Birds and babies. A comparison of the early development in vocal learners van Sita M. ter Haar verschijnt vlak na de promotie gratis online op https://openaccess.leidenuniv.nl/
Laat een reactie achter