Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2013. Paperback met flappen. 472 bladzijden.
Gevorderd
Nu ik dit noteer [01-07-2013], ben ik pas gevorderd tot bladzijde 309. Ik ben dus geen beginneling meer, maar gevorderde. Maar ik ben nog niet aan de meet. En zou er dus nog mijn toetsenbord over moeten houden. Totdat ik het uit heb. Want ik wil niet meedoen aan het dom krakeel der kranten. Maar ik wil wel wat terugroepen tegen dat hol gevat van de recensies, die niet van enige vakkennis getuigen, hooguit van eenvoudige lekenergernis. Ergernis die ik me wel kan voorstellen, want het boek is – denk ik, nu ik tot pagina 309 gevorderd ben – in ieder geval niet wat de titel doet denken dat het is. Het is geen overzicht van alle, om een of andere reden belangrijke, invloedrijke, goede en/of bijzondere literaire boeken van de afgelopen ruim tweehonderd jaar.
Ceci n’est pas une histoire
Thomas Vaessens’ Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur is niet de Nederlandse parallel van bijvoorbeeld Maarten van Buurens en Els Jongeneels Moderne Franse literatuur; van 1850 tot heden (Groningen 1996), dat zich als volgt karakteriseert in de openingszin: ‘In dit boek wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste stromingen in de moderne Franse literatuur.’ Het is ook geen pendant van Ton Anbeeks Geschiedenis van de literatuur in Nederland, 1885-1985 (5e, herziene druk, Amsterdam-Antwerpen 1999). Het is geen vervanging van de laatste tachtig hoofdstukken van M.A. Schenkeveld-van der Dussens Nederlandse literatuur, een geschiedenis (Groningen 1993). Noch is het een concurrent van onder andere Hugo Brems’ Altijd weer vogels die nesten beginnen; geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (Amsterdam 2006).
Wat er ook verschillend is aan al die andere werken, ze pretenderen allemaal, op de ene of op een andere manier, een betrekkelijk volledig, of een bewust onvolledig, overzicht te geven; ze proberen het, dan wel een verhaal te vertellen over de belangrijkste literaire ontwikkelingen, stromingen, bewegingen in de moderne Nederlandse literatuur door middel van het bespreken van de belangrijkste literaire werken. Vaessens wil misschien wel iets dergelijks met zijn Geschiedenis, maar zijn boek is, in weerwil van de titel, niet een dergelijk literair-historisch overzichtshandboek. De Knuvelderiaanse volledigheidscategorie ‘andere auteurs’ ontbreekt dan ook – gelukkig – bij Vaessens.
Omdat hij iets anders beoogt, is achteraf te begrijpen waarom de auteur in een interview met De groene Amsterdammer (19-06-2013) nogal epaterend pochte ‘Ik heb niet gekeken naar het register toen het boek af was. Ik heb niet gecheckt wie er wel en niet in staan. Ik weet echt niet of Achterberg erin voorkomt bijvoorbeeld.’ Het deert hem evenmin dat Mulisch er niet in voor zou komen. Wie geen overzicht pretendeert te geven, maalt daar niet om, en terecht (maar zou wel zijn boek een andere titel hebben kunnen geven, om de lezer te helpen van meet af aan een passend denkraam in te zetten).
Een voorstel voor een andere blik
Wat wil Vaessens wel? Ik denk nu, gevorderd tot pagina 309, dat hij vooral wil demonstreren dat er ook een andere kijk mogelijk is op de geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur dan een traditioneel, chronologisch geordend verhaal van elkaar min of meer beconcurrerende stromingen en bewegingen. Wat hij niet wil is nog een keer vertellen dat de Zestigers, verzameld in het literair tijdschrift gard sivik, in 1964 de Vijftigers zo niet dood, dan toch wel passé verklaarden, en dat ze dat bondig duidelijk maakten met het beroemde omslag (wat Vaessens er niet van weerhoudt toch ook weer dit verhaal te vertellen). Vadermoord is masculien en oude koek. Niet dat het niet waar is, net zo goed als dat de Tachtigers wel de dood verklaarden aan de dominee-dichters, maar het trekt niet de aandacht van Vaessens, niet in dit boek.
Meer dan een geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur is Vaessens’ Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur een tomeloos dik uitgevallen essay over een andere kijk op de geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur.
Literatuur en moderniteit
Helemaal nieuw is die kijk overigens niet, want Frans Ruiter en Wilbert Smulders stelden zeventien jaar geleden de verhouding van de moderne Nederlandse literatuur ten opzichte van de moderniteit annex het moderniteitsconcept centraal in hun Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 (Amsterdam- Antwerpen 1996). Het eerste deel van Vaessens’ nieuwe boek, getiteld ‘Het verhaal: de moderniteit’ vind ik evenwel zeventien keer zo toegankelijk als ik dat boek van Ruiter en Smulders destijds vond; misschien komt dat precies doordat Vaessens zich concentreert op de verhouding tussen die abstracta, en alle bergen van literair-historische details achterwege laat.
Paradigmawisseling
Vaessens zegt dat hij, naast het standaardmodel van de moderne (chronologisch geordende) literatuurgeschiedschrijving, een ander model plaatst. In dat model gebruikt hij zo genoemde transhistorische frames (waarbij ‘frame’ domweg vertaald mag worden met het Bommelse ‘denkraam’, en misschien zelfs wel met het nog oubolliger ‘zoeklichttheorie’). Dat houdt bijvoorbeeld in dat hij ‘niet de geschiedenis van het historische postmodernisme [reconstrueert], maar [dat hij bekijkt] hoe het postmodernistische frame betekenis geeft aan teksten, waarbij die teksten uit verschillende perioden van de moderne literatuurgeschiedenis afkomstig kunnen zijn.’ (p. 106)
Pretentie
Dat laatste is helaas een pretentie die Vaessens, in ieder geval tot aan pagina 309, niet waar maakt. Hij loopt louter de literair-historische ontwikkeling na van romantiek, realisme, avant-gardisme, modernisme en postmodernisme. Niets nieuwers onder Vaessens’ zon dan bijvoorbeeld al blikkerde onder de zeven jaar oudere zon van Van Boven en Kemperink, Literatuur van de moderne tijd; Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw (Bussum 2006). Verschil is alleen dat hij nauwelijks literair-historische feiten opdreunt. Dus wie er allemaal tot bijvoorbeeld het Nederlandse historische realisme te rekenen zijn, legt Vaessens niet uit. Maar hij legt evenmin uit wat er gebeurt wanneer je het (al dan niet historische) realisme beziet door het postmodernistische of avant-gardistische frame. Om maar iets te noemen.
Denkramen
Een frame is volgens Vaessens een denkraam (echt, ik prefereer dit Nederlandse woord), een cognitief kader of schema dat bepaalt hoe we de wereld zien (p. 111). Een bladzijde verder heet een denkraam ook ‘een wereldbeeld, een stelsel van veronderstellingen’; en een diep denkraam heet: een cognitieve structuur die opgesloten ligt in het langetermijngeheugen (p. 112). Vaessens zoekt, behalve op amateuristische wijze bij Swaab, aansluiting bij de taalkundige Lakoff, die framing beschrijft als een taalhandeling. Daarom ook spreekt hij over denkramen ‘aan de hand van taalsignalen‘ (p. 112), meer in het bijzonder metaforen en binaire opposities. Een denkraam is dus ook een taalconstructie. ‘Om die reden noemen we concepten als romantiek of realisme discursieve frames, wat zoiets [!] betekent als “talige frames” of “frames in de taal”.’ (p. 112)
Nieuw?
Deze pleonastische descriptie brengt Vaessens op het concept ‘discours’, dat hij dan gaat uitleggen (met de groeten van Foucault, natuurlijk). En dan is het nog een kleine stap naar de observatie dat een discours niet alleen de werkelijkheid benoemt, maar er ook vorm aan geeft. Ergo: ‘Begrippen als romantisch en realistisch duiden geen historische realiteiten aan’ (p. 113), het zijn mentale constructies die ons helpen tastbare historische gebeurtenissen te interpreteren en verklaren. Dat wisten we een paar bladzijden eerder al, toen denkramen nog frames heetten, maar verwarrend is dan wel dat eerder werd gesteld dat traditionele periodeconcepten historisch zijn, wat wil zeggen dat ze wel ‘verwijzen naar iets wat zich in de historische werkelijkheid heeft voorgedaan.’ (p. 106) Maar daar zit ‘ m nou net nou de kneep.
[wordt vervolgd zodra ik verder heb gelezen, maar eerst moet ik nu BA-eindwerkstukken gaan beoordelen]
Laat een reactie achter