Vandaag gaat alles (behalve het verduimnagelen van plaatjes in Blogger) goed. Varen op de Utrechtse Nieuwegracht en Drift, elektrisch voortgedreven; toch maar een benzinemotor gekocht overigens; en het is zomer. En ik heb Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur van Vaessens uit. Die hoeft dus niet mee naar het strand straks (metonymisch, dat, want ik ga niet naar het strand op vakantie).
Open vs. gesloten
Het hoofdstuk over het laatste denkraam, het postmodernistische, heb ik met plezier gelezen (het margepotlood dommelde in zijn etui).
Het gaat over een positie tegenover de moderniteit die blijkt uit het soort boeken die ik niet allemaal met even veel plezier lees, maar waarover ik me graag laat informeren door mensen die – zoals Vaessens kennelijk – dat soort romans en gedichten wel waarderen. Toevallig had ik laatst Februari’s De zonen van het uitzicht gelezen de roman waar Vaessens veel van zijn postmoderne venster mee weet te illustreren. Een verbijsterende roman, als het nog een roman mag heten, net zoals Februari’s/Drenths dissertatie Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek, die ik toevallig ook las, zij het fragmentarisch, maar dat lijkt me wel opportuun met zo’n tekst, om niet te zeggen: adequaat, om al helemaal maar niet te zeggen: in lijn met de literatuuropvatting en wereldbeschouwing van de abstracte auteur. Typische postmodernistische teksten allebei (of -drie). Leg het zo genoemde denkvenster er maar bovenop, en werkelijk alle woorden lichten als het ware op. Maar mooi? Ook het oeuvre van Jongstra staat nogal goed vertegenwoordigd in mijn boekenkast. Gelezen en wel. Nog zo’n typische postmodern, die er trouwens ook voor zorgt dat Multatuli, wiens Max Havelaar als demonstratiemateriaal voor het romantische discours werd ingezet, ook in dit hoofdstuk aan de orde komt. Jammer dat Vaessens in dat kader niet refereert aan de latere druk van die debuutroman (zie DBNL) waarin Multatuli/Douwes Dekker een schier idiote hoeveelheid noten heeft toegevoegd (Aanteekeningen en ophelderingen by de uitgaaf van 1875 (herzien, gewyzigd en aangevuld in 1881)) waardoor hij zijn zelfreflexieve, opengewerkte roman nog duidelijker van het romantische en het realistische naar het postmodernistische denkraam sleept, denk ik. Die latere voetnootfoeterende Multatuli is een vroege Jongstra.
Postmodernisme/Postmoderniteitteit
Aardig aan dit hoofdstuk is dat Vaessen erin twijfelt of het postmodernisme nog wel gerekend kan worden tot de kritische reacties op de moderniteit, zoals de vier eraan voorafgaande denkramen. Vaessens veronderstelt dat het niet ondenkbaar is dat we, gelet op de constellatie van de wereld waarin we inmiddels leven, tot een ander – welaan: vooruit met de geit – paradigma zijn overgegaan. Postmoderniteit als een nieuwe cultureel-filosofische constellatie na de moderniteit. Hij doet net of hij geen positie kiest, maar tussen al zijn woorden kiert toch echt het licht van die opvatting: na vier denkramen vol kritische reflectie op de moderniteit is de wereld die beschreven moet worden, zo veranderd dat ze niet meer modern te noemen is, maar postmodern. Het laatste hoofdstuk, ‘Literatuur en diversiteit’, gaat daar verder op in, zonder dat het een nieuw denkraam zegt te behandelen. Het zou dan ook niet meer om reflecties op moderniteit, maar op postmoderniteit handelen. Nog eens zegt hij niet te kiezen. Maar dat is niet waar.
Verantwoording
Volgt nog een verantwoording over literatuurgeschiedenis en literatuurwetenschap. Daarin geeft Vaessens te kennen dat zijn boek veel kennis vooronderstelt, namelijk literair-historische kennis, feitenkennis. Kennis die is op te doen in gewone literatuurgeschiedenishandboeken, waarvan hij veronderstelt, nee, waarvan hij vindt dat scholieren er minstens één moeten hebben doorgeploegd alvorens zij aan de universiteit komen om (de) moderne Nederlandse literatuur te (be)studeren, dat laatste dan aan de hand van bijvoorbeeld dit boek van Vaessens. Dat is een gloeiend mooie uitgangsposititie, maar ook een wat vrome wens, wat al te gemakzuchtig. Die schoolkinderen van tegenwoordig lezen nog maar twaalf boeken en wat hapsnapbladzijdjes Dautzenberg en vooral veel geïnternetteerde leesverslagen in plaats van echte boeken. In wezen pleit Vaessens voor een knalhard toelatingsexamen Moderne Letterkunde. Helemaal mee eens. Maar niet op deze aardkloot, lijkt mij, waar iedere verbetering van het onderwijs geen geld mag kosten, niemand uit mag sluiten en ook geen wezenlijke verandering mag brengen of vergen. Vaessens weet dat ook wel, want in het hoofdstuk ‘Literatuur en diversiteit’ schets hij, extrapolerend vanuit Reve’s De avonden en Grunbergs Tirza in welke richting – van moderniteit naar postmoderniteit – en hoe ingrijpend de Nederlandse cultuur veranderd is.
Slot
Zoals reeds gezegd, zij het toen nog wat veronderstellend: deze Geschiedenis n’est pas une histoire. Dit is geen basisboek (vergeefs zocht ik bij voorbeeld in het register een opsomming van de werken van Februari die ter sprake worden gebracht), maar een reflecterend, een verdiepend boek. Er worden wel boeken in besproken, maar die besprekingen dienen vooral als illustratie bij het zich ontwikkelende essay, ze vormen niet de kern van het boek. Geen leerboek is het, maar een schets van vijf periodeconcepten. Een leuke schets, een begrijpbare schets, een voor specialisten aanvechtbare schets. Een essay, daarom. En daarom is de titel niet goed. Dat is jammer, want die leidt de aandacht niet goed. Dat is jammer, want dit boek is serieuze aandacht van vakgenoten van Vaessens en ook van liefhebbers van de (moderne) Nederlandse literatuur zeker waard. Dat het boek een schets is van vijf periodeconcepten, is een probleem omdat Vaessens voortdurend zijn best doet onderscheid te maken tussen de traditionele historische romantiek en het vernieuwende transhistorische romantische denkraam, het historische realisme en […] het transhistorische postmodernistische denkraam. De zin van het onderscheid tussen periodeconcepten en de in de bekende chronologische volgorde besproken transhistorische denkramen komt mijns inziens niet goed uit de verf. En toch prikkelt het boek, als een dezer warme dagen zo gewenst glas gekoeld sodawater. Tonic, kan ook. Of bier.
wilbert van walstijn zegt
Dat de titel misleidend is ben ik geheel eens: het boek geeft niet wat in de titel is aangekondigd. Als leerboek voor studenten lijkt het ongeschikt want het heeft een esssayistisch karakter en het is om met Karel van het Reve te spreken een toonbeeld van 'het raadsel der onleesbaarheid'. Warrrigheid en inconsistentie voert de boventoon. In de Vestdijkkroniek 123 kom ik er uitvoeriger op terug.
VU: Moderne Nederlandse Letterkunde zegt
Geleerde oud-collega, ik heb vanuit de betonnen toren die de VU heet de Utrechtse berichten zorgvuldig bestudeerd. Grote dank. Het heeft me zeer gesmaakt. Wel duurde het nakijken van de werkstukken erg lang, waren het er zo veel?
Was het niet zo dat (ook) Ernst van Alphen, in zijn Brakman(achtige)dissertatie voorstelde het hermeneutisch denkraam als het ware los te koppelen van de (veronderstelde) historiciteit van het object – waardoor Max Havelaar postmodern gelezen kon worden. Indertid was dat voor mij een nogal opzienbarend standpunt, dat in Vaessens a-historische "typologie" een soort van echo heeft.
Fijne vakantie, met koele witte wijn desnoods, Ben Peperkamp