De Duitser Philip von Zesen publiceerde in 1664 een even dik als uitbundig boek over Amsterdam. Hij was toen al jaren inwoner van die stad. Zijn enthousiasme was natuurlijk terecht. In de jaren zestig was de ‘gouden eeuw’ over zijn hoogtepunt heen, niettemin liep de stadstaat Amsterdam nog altijd minstens honderd jaar voor op andere grote steden zoals London of Parijs. Uitsluitend stenen huizen, verharde schone straten die veilig waren, een humane sociale zorg, gevangenissen die hun tijd ver vooruit waren en een perfecte infrastructuur die de stad verbond met de andere Hollandse steden en het platteland – het waren de ingrediënten van het ‘Hollandse wonder.’ Ik lees het boek van Von Zesen altijd weer met plezier: het bevestigt vooral het idee dat sociale betrokkenheid hand in hand dient te gaan met een zekere onverschilligheid. Helpen zonder te oordelen: het is misschien wel de belangrijkste les van het Nieuwe Testament. Helaas is het een boodschap die alleen begrepen wordt door kooplieden wier huizen doordesemd zijn van zeelucht.
Hij noemt het aantal drukkers ‘groot en klein’ – veertig drukkerijen zijn er actief. Omdat dat er bijna twee maal zoveel zijn als de STCN telt in de jaren zestig heb ik Von Zesens opmerkingen over boekverkopers nog eens doorgelezen. Had hij het echt niet over boekverkopers? Nee, want die noemt hij ook en het zijn er ‘meer dan hij kan tellen.’ Von Zesen wist waar hij het over had en dat levert een raadsel op. We weten dat Blaeu negen persen had. Voor zover bekend uit gepubliceerde bronnen beschikten Amsterdamse drukkers minstens over twee persen en hebben ze er meestal drie. Het is dus geen gekke schatting om uit te gaan van 80 drukpersen. Per drukpers waren gemiddeld zes man actief: drukkers, zetters, loopjongens, een voorman terwijl er ook nog werd gecorrigeerd en, niet onbelangrijk, kopij moest worden geschreven. Bij elkaar waren er dus minstens 500 man (en vrouw) betrokken bij de productie van bedrukt papier. Daarbij kwamen dan nog de (minstens tien) persen elders in de Republiek die voor Amsterdamse uitgevers werkten. De capaciteit van een drukpers was 1250 vel druks (=2500 afdrukken). Dat betekent dat er per dag ruim 100.000 vellen papier werden bedrukt, meer dan 25.000.000 per jaar. Dat betekent weer dat de Amsterdamse drukkers in staat waren jaarlijks meer dan 1500 boeken uit te geven, een aantal waarbij de bekende boekproductie niet in de buurt komt. Het is overigens niet duidelijk of Von Zesen plaatdrukkerijen meerekende die prenten en kaarten drukten, terwijl de ‘gewone’ drukkers natuurlijk ook allerlei formulieren en aankondigingen drukten. Van begrafenisbriefjes moeten er bijvoorbeeld vele honderdduizenden zijn gedrukt terwijl er enkele honderden zijn overgeleverd. De zeventiende-eeuwse drukpers functioneerde ongeveer zoals de hedendaagse copyrette.
Laat een reactie achter