Bij een kantine hangt een bordje: Voor € 15,- mag u een voor- of een nagerecht bij uw hoofdgerecht nemen. De heer Van Dalen laadt zowel een voor- en een hoofdgerecht op zijn dienblad en wil vervolgens alleen vijftien euro betalen. Mag dat? Het woord of kan immers soms ook en betekenen (‘Ik drink iedere dag wel wat kopjes koffie of thee’: dan kunnen het er ook best van allebei zijn), maar soms ook niet (‘Ik ga naar Zwolle of ik ga naar Deventer’: dan verwacht je niet dat ze allebei worden aangedaan.)
Je zal maar rechter zijn en in een dergelijk geval moeten beslissen. Gelukkig is er nu een proefschrift (van Martin Aher) dat dit soort zinnen in juridische teksten vertaalt in logische formules.
Ahers proefschrift gaat vooral over het juridische gebruik van woorden als mogen en moeten. Hij laat zien dat je die regels het beste kunt begrijpen als logische gevolgtrekkingen: ‘U mag hier niet fietsen’ betekent juridisch zoveel als ‘Als u hier fietst, begaat u een overtreding.’
Dat klinkt nogal simpel, merk ik nu ik het optik, maar het heeft ingewikkelde gevolgen, die door Aher in detail worden uiteengezet. Bovendien had nog niemand met die mogelijkheid geëxperimenteerd: eerdere analyses gingen ervan uit dat ‘U mag niet x‘ zoveel betekent als ‘Het is onmogelijk dat u x’, en Aher laat zien hoe problematisch dat is.
Uiteindelijk gebruikt Aher de juridische teksten (onder andere van het WTO) alleen als teksten. Zijn bijdrage aan de rechtsgeleerdheid ziet hij heel bescheiden: uitleggen wat woorden als of of als A, dan B precies betekenen in het dagelijks taalgebruik.
Hij gaat helaas niet uitgebreider in op grootse vragen als: zou het eigenlijk niet beter zijn wanneer wetsteksten in plaats van natuurlijke taal gesteld waren in logische formules? Hij zegt er wel iets over, namelijk dat de gewone taal, juist door zijn vaagheid, de rechter de mogelijkheid geeft een rechtvaardig oordeel uit te spreken. De logische formules zijn te precies. Onder Amerikaanse rechters geldt kennelijk officieel de curieuze regel dat je en en of in een wetstekst voor elkaar mag vervangen als dat zo uitkomt.
Overigens is Ahers antwoord op het probleem van de heer Van Dalen: de zin kan inderdaad betekenen dat je een voor- én een nagerecht neemt voor de eenheidsprijs.
Ronny Boogaart zegt
Volgens mij heeft, ondanks de conclusie van Aher, de heer Van Dalen geen poot om op te staan en zou geen zinnig rechter hem toe moeten staan om in deze context 15 euro af te rekenen voor een maaltijd met een voor- én een nagerecht. Volgens Aher kan de zin dat 'betekenen', maar dat is een notie van 'betekenen' die in natuurlijke taal niet of nauwelijks een rol speelt. Aher zegt overigens terecht: "This means that in any situation
where or receives an exclusive interpretation, that interpretation needs to follow from reasoning about what the speaker meant to say, rather than what the speaker literally said. Yet the meaning of or alone is inclusive." Maar zo'n rechter is hopelijk net zomin als gewone taalgebruikers (met uitzondering van de oncoöperatieve heer Van Dalen) geïnteresseerd in logische betekenis, maar alleen in de bedoeling van de spreker en die is hier duidelijk. Ik bedoel, laten we als taalkundigen nou niet het misverstand propageren dat je in zo'n situatie een beroep zou mogen doen op de letterlijke betekenis.
Marc van Oostendorp zegt
Ik weet niet zeker of Aher iets propageert, maar als ik het goed begrijp is er in het internationaal recht eigenlijk geen enkel begrip van wat 'of' nu eigenlijk betekent, al dan niet in letterlijke zin.
Een probleem hierbij is dat het gaat om taal in een soort niet-Griceaanse context: in tegenstelling tot in het gewone taalgebruik hoef je niet per se te verwachten dat Van Daalen, of wie dan ook, 'coöperatief' is. De vraag is of de mededeling de desbetreffende betekenis kán hebben.
Ik ben het met jou eens dat de consequenties van een radicale versie van zo'n houding nogal verreikend kunnen zijn in het dagelijks leven. Een ondernemer moet wel heel expliciet zijn in al zijn vooronderstellingen. Je zou toch willen zeggen dat het in het onderhavige geval niet nodig zou moeten zijn dat de kantinebeheerder '… maar niet allebei' toevoegt aan zijn bordje, omdat dit de meest voor de hand liggende interpretatie is. Tegelijk is de vraag dan: waar ligt de grens? Het is ingewikkelde materie, en ik heb zeker niet het idee dat Aher de problemen ook maar bij benadering oplost, maar het lijkt me moeilijk om er een beter alternatief tegenover te stellen.
Arie Verhagen zegt
Bestaat er wel zoiets als een niet-Griceaanse context? Sommige juridische theoretici (overigens niet eentje die ik ken) zouden dat misschien wel willen, maar dan zouden ze toch eens te rade moeten gaan bij de taalkunde en de cognitiewetenschap, waar ze kunnen leren dat coöperatie (in Griceaanse zin) een universale van taalgebruik is. Dat het daarmee nog steeds ingewikkeld is, ben ik overigens helemaal met je eens. Sperber en Wilson, bijvoorbeeld, maken duidelijk dat er ook geen PRINCIPIËLE bovengrens is aan de inferenties die je al redenerend aan een uiting zou kunnen verbinden – iets waar poëzie graag gebruik van maakt, bijvoorbeeld. Maar een bordje in een kantine is geen poëzie, en die 'vooronderstelling' is genoeg om de interpretatie te laten stoppen bij een exclusieve interpretatie. Wie doet alsof hij niet weet wat een kantine is, plaatst zich eigenlijk buiten de gedeelde cultuur, en kan dan ook niet claimen te weten wat € 15 is, om maar iets te noemen. Als hij dat wel claimt te weten (wat hier het geval is), winkelt hij aantoonbaar selectief in openbare culturele kennis, en verdient hij zonder pardon veroordeeld te worden door een rechter, met krachtige steun van beoefenaren van de wetenschap van NATUURLIJKE taal.
Marc van Oostendorp zegt
Ik ben zoals je weet niet bepaald deskundig op dit gebied (als de rechter het mij zou vragen, zou ik hem doorsturen naar Ronny B of Arie V), en ik ken ook geen theoretisch juristen of juridische theoretici, maar mij lijkt een probleem dat je implicaturen altijd kunt 'cancelen'.
Ik besef nu dat het paradoxale van een dergelijk enorm formalistisch on-Griceaans standpunt is dat je dan eigenlijk écht maar beter alles in logische formules kunt opschrijven, want dan ben je pas echt van al die lastige inferenties af. Maar dat wil Aher kennelijk ook niet.
Het voorbeeld van de kantine lijkt overigens misschien een beetje vergezocht, maar in het proefschrift van Aher staat een voorbeeld uit de jurisprudentie van de Wereldhandelsorganisatie dat logisch dezelfde structuur heeft. Er zitten allerlei haken en ogen aan vast die ik te ingewikkeld vond om er ook nog eens allemaal bij te halen, maar kennelijk hebben sommige rechters in ieder geval echt nogal wonderlijke ideeën over de betekenis van disjunctie.