De menselijke conversatie in het algeméén is een akoestisch proces, waarin de een een gedruis maakt, dat door de ander alleen wordt verdragen omdat hij, zodra het ophoudt, de dan vacante stilte zelf mag vullen.
Natuurlijk overdreef Carmiggelt. Maar hij had wel gelijk.
Zijn definitie laat iets zien over de menselijke taal: dat ze eigenlijk helemaal niet gebruikt wordt voor communicatie.
Er zijn mensen die denken dat het wel zo is. Taal geeft de mens een evolutionair voordeel boven andere dieren doordat wij informatie met elkaar kunnen delen. Niet ieder individu hoeft alles uit eigen ervaring te leren, hij kan het ook leren van anderen.
Het probleem met die evolutionaire verklaring is: ze zegt dat taal vooral nuttig is voor de luisteraar. De spreker moet zijn mond bewegen, speeksel verliezen en moe worden zonder dat hij er iets voor terugkrijgt. De luisteraar krijgt daarentegen zonder daar veel moeite voor te doen allerlei wetenswaardigheden in zijn of haar oor gegoten. Wat je dan zou verwachten is dat de mensheid gezegend zou zijn met grote oren en dat de mensen zoveel mogelijk zouden zwijgen. Alleen wanneer iemand iets echt nuttigs te melden heeft, zegt deze dat zo beknopt mogelijk, terwijl allen hun oren schielijk spitsen en richten op de spreker.
Het beeld dat Carmiggelt schetst is precies het omgekeerde, en komt veel meer overeen met onze ervaring. Mensen lijken liever te spreken dan te luisteren. In een gemiddeld gesprek zijn mensen vooral bezig om op een nodeloos omslachtige manier een verhaal te vertellen of min of meer lijdzaam te luisteren naar hoe de ander spreekt. (Het blijkt, wat mij betreft al uit het feit dat u, als ik zeg dat de manier van vertellen ‘nodeloos omslachtig’ is, vooral denkt aan de luisteraar die zich stoort aan die omslachtigheid. Terwijl het natuurlijk eigenlijk vooral allemaal vreselijk vermoeiend is voor de spreker.)
De taal is helemaal niet gemaakt om iemand anders iets mee te delen. De taal is gemaakt om over Zwarte Piet te discussiëren.
Greet Dijkhuis zegt
Ik kan mij niet vinden in de uitspraak: 'Mensen' lijken liever te spreken dan te luisteren. Dat impliceert dat het van oorsprong Saksische deel van de Nederlandse bevolking niet tot deze wezens behoort. Als geboren luisteraar, stil van aard, lijkt deze groep het lijdend voorwerp van de speekselverliezende, dodelijk vermoeiende spreker, waarvan je je mag afvragen of het daadwerkelijk 'wetens'-'waardig'heden zijn waarmee het oor van de ander wordt volgegoten.
Marc van Oostendorp zegt
Ik wil niet al te wijsneuzig zijn, maar het feit dat mensen niet zo veel spreken, wil nog niet zeggen dat ze luisteren.