Het was mijn bedoeling om te onderzoeken of er een verband bestaat tussen de lengte van de perceptieve continua en het aantal enjambementen enerzijds en de inhoud van Vondels Inwydinge van ’t Stadthuis t’ Amsterdam anderzijds. Mijn conclusie is dat er inderdaad een dergelijk verband bestaat. Lange perceptieve continua lijken te corresponderen met rationele geestesgesteldheden; korte perceptieve continua met emotionele geestesgesteldheden. Een groot aantal enjambementen correspondeert met enthousiasme, levendigheid, trots, verontwaardiging, de intentie om te overtuigen, of een dynamische beschrijving. Wanneer er in een passage juist weinig enjambementen voorkomen, correspondeert dit met feitelijkheid, zakelijkheid, droge beschrijvingen en opsommingen, of stelligheid.
Mijn bevindingen komen in grote lijnen overeen met die van Van Leuvensteijn en Noldus* en Van Leuvensteijn en Wattel (2002). Nieuw is mijn constatering dat lange perceptieve continua lijken te corresponderen met een soort vogelvluchtperspectief, terwijl korte perceptieve continua de indruk wekken dat verteller en publiek midden in de beschreven gebeurtenissen staan. Misschien is dit juist uit mijn onderzoek naar voren gekomen omdat een epische tekst, meer dan een toneeltekst, zich bij uitstek leent om taferelen en gebeurtenissen uitgebreid te beschrijven.
Met deze conclusie komt de serie tot een einde. Het was leuk om mijn scriptie weer eens af te stoffen en met tien jaar afstand naar het onderzoek te kijken. Vooral bij het hardop voordragen van de verzen merk je dat er op de ene plaats meer vaart in zit dan op de andere plaats, dat sommige passages een beetje verveeld klinken en andere juist heel spannend zijn. Waar zoiets normaal een indruk blijft, kan statistisch-stilistisch onderzoek helpen om tendensen op te sporen en te kijken of die overeenkomen met je indrukken. Daarbij is het natuurlijk wel belangrijk om de vraagstelling zo zuiver mogelijk te ontwerpen en niet, zoals soms met statistische gegevens gebeurt, naar een bepaalde ‘gewenste’ conclusie toe te interpreteren.
Het onderzoek zou wat mij betreft net zo leuk zijn geweest om te doen wanneer er uiteindelijk geen enkel verband tussen de onderzochte stijlmiddelen en de inhoud van de tekst zou zijn gebleken. Het ging mij er namelijk ook om dat er in dit soort onderzoek allerlei op het oog tegengestelde zaken met elkaar worden gecombineerd: statistiek toepassen op een tekst van Vondel; stijlmiddelen in een 17e-eeuwse literaire tekst in verband brengen met recente inzichten uit de psycholinguïstiek. Gewoon als een soort onverantwoordelijke scheikundige allerlei stofjes bij elkaar gooien om te kijken wat er dan gebeurt. En toen na de knal de rook was opgetrokken, bleek er zowaar iets nuttigs ontdekt.
*‘Epische ontboezemingen, zakelijke gesprekken en spannende scènes in de Ghysbrecht van Aemstel. Het gebruik van zinsgrenzen en versgrenzen in relatie tot de inhoud’ in Voortgang. Jaarboek voor de Neerlandistiek XII, Amsterdam, 1991, p. 199-215.
Laat een reactie achter