Vorige week besprak ik de combinatie van lange perceptieve continua met veel of juist weinig enjambementen; deze week zijn de korte perceptieve continua aan de beurt. Wanneer er in Vondels Inwydinge van ’t Stadthuis t’ Amsterdam een combinatie optreedt van korte perceptieve continua en weinig enjambementen, is er sprake van meeslepende, spannende of gehaaste passages, waarin een snelle opeenvolging van gebeurtenissen wordt beschreven. Een voorbeeld is de passage over de brand in het oude stadhuis, die ook het in aanbouw zijnde nieuwe stadhuis bedreigde:
Vulkaen,/ toen ’t nachtglas net ten halve was verloopen,/
De wachters,/ van den slaep beschooten, stom en stil,/
280 Vergaten hunne wacht,/ voltreckt Saturnus wil,/
Ontsteeckt het zolderveen van boven, met zijn voncken./
Het veen geraeckt in brant,/ dat eertijts lagh verdroncken:/
Dus brant het vier den balck, den zolder, en het dack.
De gansche stadt waect op,/ de vlam ging op,/ en stack =>
285 Het torenbuskruit aen./ Nu rusten geene bedden./
De trousten schieten toe,/ en reppen zich,/ en redden =>
De brieven, boucken, gelt, trezoor, en banck en schat;/*
/ = de grens tussen twee perceptieve continua
=> = enjambement
De combinatie van korte perceptieve continua met veel enjambementen correspondeert met grote levendigheid. Het is opvallend dat deze combinatie voorkomt in de Inwydinge, omdat Van Leuvensteijn en Wattel (2002) op grond van hun onderzoek naar Jeptha hebben geconstateerd dat passages met korte perceptieve continua geen hoog percentage enjambementen verdragen. Er is dan ook maar één passage in de Inwydingemet deze combinatie.** Het gaat hier om de verzen waarin Vondel op levendige, beeldende en spannende wijze de heftige gebeurtenissen beschrijft die de bouw van het nieuwe stadhuis hebben bedreigd: de aanval van stadhouder Willem II op Amsterdam in 1650 en de watersnood van 1651. Over de watersnood:
Noch rustze niet,/ maer streeft naer d’onbevrozene oorden,/
En hitst met volle kracht den blaesbalgh, uit den Noorden, =>
215 Op dijck en dammen aen,/ dat Hollant schud, en yst./
De zee verlaet haer bed./ de springvloet was, en ryst, =>
En overschryt haer peil./ de waeckende Aemsterlanders =>
Aen ’t zweeten, in dien noot, met schuppe en zoôn,/ niet anders/
Als warenze getroost/ den springvloet van Neptuin =>
220 Het hooft te biên, gelyck een strantbeer van arduin./
Neptuin,/ hier tegens aen,/ wil toonen/ dat geen zoden =>
Vermogen/ zyne vorck en opgepreste Goden =>
Te stuiten, op den toght;/ ontziet noch dijck, noch pael, =>
Nock eicke planck,/ en komt u, boven Outewael, =>
225 Geborsten in de weide,/ en, bruizende op zijn riemen,/
Vaert voort, en zackt, en ryst, en valt in ’t meer van Diemen,/
Spannend inderdaad. Het lijkt bijna of het ritme dat ontstaat door de combinatie van korte perceptieve continua en veel enjambementen iets probeert over te brengen van de chaos die zo’n watersnood teweeg brengt.
* Citaten zijn ontleend aan de WB-editie van Sterck e.a. (1931).
** Overigens hebben Van Leuvensteijn en Wattel in hun onderzoek naar Vondels Lucifer ook één keer de combinatie van korte perceptieve continua en een hoog percentage enjambementen geconstateerd. Zie hierover J.A. van Leuvensteijn en E. Wattel, ‘Redelijkheid, emotie en betrokkenheid in Vondels Lucifer. Een statistisch-stilistische studie naar de functie van de claus, het perceptief continuüm en het enjambement.’ In: Voortgang. Jaarboek voor de Neerlandistiek, XXI, Amsterdam, 2002, p. 77-111.
Volgende week in Vondel en psycholinguïstiek: conclusie en nawoord.
Laat een reactie achter