Wanneer er in een passage in de Inwydinge van ’t Stadthuis t’ Amsterdam uitzonderlijk veel enjambementen voorkomen, lijkt dit te corresponderen met enthousiasme, levendigheid, spanning, trots, verontwaardiging, een dynamische beschrijving en de intentie om het publiek ergens van te overtuigen. De verteller lijkt meer betrokken bij wat hij vertelt dan in de passages met weinig enjambementen. Een voorbeeld is het deel van de tekst waarin de verteller beschrijft onder welke vreselijke omstandigheden de ambtenaren moesten werken in het oude stadhuis. Ze moesten hun kamers zelfs delen met ratten!
De schryver en de klerck verschrikten voor de dieren,/
Wanneerze menighmael de boecken en papieren =>
1255 By avont knaeghden,/ of,/ niet zonder meer gevaers =>
Van brant,/ al brandende het einde van de kaers,/
En lecker op dat aes,/ in hun deurboorde kloven =>
Versleepten,/ zonder schroom,/ naer onder, en naer boven./*
/ = de grens tussen twee perceptieve continua
=> = enjambement
Hier klinkt verontwaardiging door over de situatie in het oude stadhuis. De verteller laat in deze levendige beschrijving alle plechtigheid varen en spreekt de gevoelens van het publiek aan: er móest in het belang van de ambtenaren wel een nieuw stadhuis komen.
Ook het gedeelte waar de aanval door stadhouder Willem II op Amsterdam en de watersnood van 1651 worden beschreven, laat veel enjambementen zien. De beschrijving is erg beeldend en doet levendig en spannend aan. Wanneer de grootsheid en rijkdom van Amsterdam het onderwerp van de tekst zijn, gebruikt Vondel ook veel enjambementen. In de dynamische beschrijving van het dagelijks leven op de Dam bijvoorbeeld, waar gelukkige bruidsparen het nieuwe stadhuis verlaten, maar tegelijk enkele ongelukkige lieden zijn overgeleverd aan de stedelijke rechtspraak:
515 (…) hier leest men de geboôn
Der ondertrouden af,/ die op den zondaghstoon =>
Naer hunne trouwboey treên, met onverzaet verlangen;/
Terwijl de drang des volcks en toeloop vast de wangen =>
Der bloode bruiden verft, in ’t op-en-nedergaen =>
520 Van ’t Raethuis, naer hun straet,/ bestroit met pallemblaên, =>
En goude loveren,/ (…)
En even verderop:
(…) en ’t spiegelnut schavot =>
Den scherreprechter daeght,/ die ’t hooft van ’t lichaem knot,/
De keel de lucht verbiedt,/ en streept met taeje roeden =>
530 De ruggen, op ’t geschrey,/ en brantmercktze, onder ’t bloeden, =>
Met ’s Heeren wapenkruis./ (…)
Dat zou nog eens spectaculaire trouwfoto’s hebben opgeleverd.
Volgende week in Vondel en psycholinguïstiek: een bespreking van de passages met extreem weinig enjambementen.
* Citaten zijn ontleend aan de WB-editie van Sterck e.a. (1931).
Laat een reactie achter