Er was gesnoept in het huis van een vriendin, en de verdenking rustte deze keer op de kinderen. “Ik heb het niet gedaan,” zei de dochter. “Het was Daans doen.”
De moeder schreef me een verontruste e-mail: was hier nu sprake van een definitieve doorbraak van het Engels in haar huisgezin? Het kind zegt ook al dingen als posh en awkward. Nu lijken mij dat allebei prachtige woorden, een verrijking voor de conversatie in menig huisgezin, maar hoe zit het met ‘Daans doen’?
Dat het Engels is, lijkt me eigenlijk sterk.
Je kunt weliswaar ‘whose doing is that?’ zeggen in die taal, en ’that is Daan’s doing’, maar de vraag is dan nog waarom we uitgerekend die constructie, en dan nog vertaald, zouden hebben overgenomen. Woorden als awkward worden inderdaad regelmatig overgenomen, maar van het overnemen van zinsconstructies zijn vooralsnog veel minder voorbeelden.
Misschien is er een extra zetje gegeven door het Engels, maar zolang wij hier in Nederland nog niet allemaal de godganse dag Engels praten, kun je je op zijn minst afvragen waarom we sommige dingen wel vertalen en andere niet.
En eigenlijk is de constructie ook binnen het Nederlands volkomen logisch. We hebben al een hele stapel constructies met doen. Je kunt zeggen ‘Daan is uit zijn doen’, ‘Daans doen en laten bevalt me niet’, ‘voor Daans doen was hij nog heel gezellig’, ‘hij is in goeden doen’, ‘hij is in zijn gewone doen’, ‘dat is geen doen’ en vooral ‘wij houden van Oranje om zijn daden en zijn doen‘.
‘Dat is Daans doen’ past volkomen logisch in dat rijtje, ook al betekent doen in geen van die andere zinnetjes ‘schuld’. Je kunt hem bovendien in oude woordenboeken ook wel terugvinden, zij het met een nog net wat andere betekenis. Volgens het laat achttiende-eeuwse Nederduitsch woordenboek betekent ‘dat is mijn doen’ in ieder geval ‘dat is mijn gewone wijs van handelen’.
Ik vroeg er gisteren op Twitter nog naar en kreeg in ieder geval één reactie van iemand die het herkende; niet als de taal van een andere jongere in Rotterdam, noch van die van een Engelstalige, maar ‘de moeder van een vriendje vroeger, 35 jaar geleden’, in Volkel, in Brabant, dat wil zeggen iemand die inmiddels waarschijnlijk de 60 gepasseerd is. Uit Groningen kreeg ik de melding dat ‘dat is zijn doen’ ook voorkomt, maar dan in de betekenis ‘dat is zijn (gewone) manier van doen’. Ook in het Fries kan ik wel constructies vinden die erop lijken, al zijn ze niet precies hetzelfde (‘Ferheven en hearlik is syn dwaan‘ in een psalmenvertaling). Het Middelnederlands Woordenboek, ten slotte, meldt dat doen kon worden gebruikt als zelfstandig naamwoord met de betekenis ‘de daden, de handelingen’, maar geeft daar jammer genoeg geen voorbeelden van.
Wat is hier aan de hand? Taal bubbelt. De hele tijd worden er nieuwe constructies gemaakt, nieuwe uitbreidingen van onze taalmogelijkheden. Wanneer een gemeenschap er behoefte aan heeft, wordt zo’n nieuwe constructie opgepikt en onderdeel van de standaardtaal. De meeste innovaties gaan echter na enige tijd weer roemloos ten onder: misschien niet eens omdat hij echt geen gat vult, maar door allerlei ongelukkige spelingen van het lot (degene die de constructie bedacht heeft, struikelt over een boomstam; degene die de constructie wilde overnemen, had het net niet helemaal begrepen omdat ze dronken was na een verjaardagsfeestje; er kwam een watersnood en de gemeenschap die net begonnen was het zo te zeggen verdronk).
Dat is zijn doen zou best eens op deze manier op allerlei plaatsen opgeborreld kunnen zijn. Steeds zakte het op een bepaalde manier weer weg, misschien omdat het op het laatste nippertje toch weer door dat is zijn schuld werd verdrongen. In het Engels heeft hij het wel een tijdje gehaald, maar is hij nu ook weer op de terugweg. Maar dat zegt allemaal niets. De tijd van die constructie kan best weleens gekomen zijn – als Daan nog even doorsnoept.
Laat een reactie achter