Dankzij de toenemende digitalisering en online-plaatsing van allerhande archieven kon gisteren eindelijk een beter beeld ontstaan van een van die meest ongrijpbare dichters uit de recente poëziegeschiedenis: J.H. de Veer.
Gerrit Komrij publiceerde in 1979 drie gedichten uit De Veers bundel De Vliet (1901) in de bekende bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten. Komrij had echter geen idee wie J.H. de Veer was of wanneer hij geleefd had. Rond 2000 verrichte ik daarom al enig onderzoek naar De Veer en kwam tot deze ruwe schatting: circa 1850-circa 1910.
Gisteren kwam ik J.H. de Veer weer tegen, bij het samenstellen van de overzichten van de jaarlijkse dichtbundelproductie 1900-1910. Het besluit een lemma over hem aan te maken was snel genomen – het zou, dacht ik, vanwege zijn obscure status maar weinig werk inhouden. Gelukkig had ik het mis. Want via de DBNL, de online Burgerlijke Stand-archieven en www.delpher.nl kwam een schat aan informatie boven water.
J.H. de Veer was niét een obscure dichter: in de periode 1891-1915 was hij uiterst actief, als prozaïst, als vertaler en als dichter. Hij werd in Delft geboren, circa 1860, en heette voluit Johan Hendrik. Zijn vader was de eens zeer bekende romancier en journalist Hendrik de Veer (1829-1890). Johan de Veer was een man van de wereld: hij maakte reizen door Nederlands Indië en Amerika (hoogstwaarschijnlijk in de periode 1880-1890). Vanaf 1891 manifesteerde hij zich als letterkundige. Hij publiceerde romans en dichtbundels en verzorgde vertalingen. Hij stierf op 55-jarige leeftijd, na ‘een ‘korte ongesteldheid, in 1915. Zie: http://www.nederlandsepoezie.org/dichters/v/veer_j_h.html
Zijn gedichten hebben iets eigenaardigs – iets dat Karel van de Woestijne al zeventig jaar vóór Gerrit Komrij was opgevallen. Ze zijn oer-Nederlands, maar ook weer niet. Heeft hij uit Indië en Amerika een aparte manier van kijken meegebracht? Neem dit fragment, uit 1901:
Een hooge lucht, bont, vlokkig tegen blauw
En zil’vren wilgen, hooge populieren,
Omringen huisjes, vlak bij bergen hooi —
Ik sleep de hand door ’t water en vind mooi
Ons lage land vol vaarten en rivieren,
Als in de lucht maar drijft zulk wit en grauw.
Dat mij doet denken aan Marsmans ‘Denkend aan Holland’ (dat eerst decennia later ontstond) en aan ‘Don’t fence me in’ (1934), van Cole Porter – hieronder in de 1944-vertolking van Bing Crosby en The Andrew Sisters:
En als we dan toch in de oorlog beland zijn: het verhaal van J.H. de Veers zoon Quintus (1903-1945) is tamelijk… apart te noemen: in 1939/1940 was hij kapitein in het Nederlandse leger. Als krijgsgevangene in Duitsland werd hij in het najaar van 1940 door zijn collega-officieren wegens te grote nazi-sympathieën verstoten. Hij werd vrijgelaten, tekende bij de SS en stierf als Sturmbannführer in de nacht van 28 op 29 april 1945 nabij Berlijn.
Laat een reactie achter