Overkomt u het volgende ook wel eens? U bent op vakantie in Frankrijk, zit op een terrasje en knoopt een gesprekje aan met uw buren. Na wat onhandige pogingen in uw beste Frans om tot een gesprek te komen, merkt u dat uw tafelgenoten het Frans ook niet al te machtig zijn. Hilariteit alom want u blijkt beiden Nederlanders in Frankrijk te zijn.
Een andere grappige taalsituatie vind ik vaak terug op mijn werk. Toen ik voor twee maanden naar Freiburg vertrok, dacht ik mijn Duits op de universiteit te kunnen oefenen. Maar daar kwam in de praktijk niets van terecht. De collega’s spraken Engels tegen me en de secretaresses schakelden bij het horen van mijn Duits over naar het Engels. Toch hadden zij Duits kunnen blijven spreken, want die taal is voor mij een luistertaal.
Een luistertaal is een nieuwe term voor iets wat we al lang kennen. Iemand kan een ‘luistertaal’ uitstekend verstaan, maar nauwelijks of niet in alle situaties even soepel spreken. Duitsers en Nederlanders zouden dus in de eigen taal met elkaar kunnen ‘luistertalen’, want dat verstaan ze wederzijds. Die talen lijken erg op elkaar. Taalkundige Jan ten Thije zegt: ‘Sprekers kunnen zo hun eigen taal blijven spreken, en de vreemde taal ‘luisteren’. Zo wordt de barrière om je uit te drukken in een taal die je minder goed beheerst ondervangen’. Je blijft daarmee ook op gelijke voet met de ander staan, want je hoeft immers niet in die andermans taal te hakkelen. Het voordeel van een luistertaal is dus dat iedereen makkelijk en comfortabel met de ander in gesprek blijft. In veel meertalige situaties maken we nauwelijks gebruik van de mogelijkheden die een luistertaal biedt. Vooral in het westen van Nederland lijkt het een trend te worden: Duitsers en Nederlanders kiezen met elkaar steeds vaker voor het Engels.
Luistertalen zijn echter heel gewoon in de euregio’s Rijn-Maas-Noord en Rijn-Waal. Volgens Ton Nilsen, vroegere programmamanager interregio: ‘Het is de afspraak dat iedereen in zijn eigen moedertaal spreekt. In de praktijk gaan Nederlanders tijdens het gesprek in veel gevallen toch over op het Duits. Dat levert soms tenenkrommende uitspraken op. Het Duits spreken is voor Nederlanders echt niet zonder gevaar. Zo was er een gedeputeerde die bij de introductie van een nieuwe machine in Duitsland aanwezig was. De door mij aangeleverde tekst werd door hem terzijde gelegd en hij sprak uit het blote hoofd. Op zich prima. Maar dat leidde wel tot enige verwarring toen hij het over de schlimmste (vert. ergste) machine in Europa had. In een ander geval vroeg iemand of het publiek een meter achteruit wilde gaan.
Dat deed hij ook in het Duits en vroeg de Duitsers om een ‘Messer’ zurück zu gehen, nu rein Messer. In de Euregio Maas-Rijn heb ik wel eens een ontmoeting gehad met een burgemeester uit een van die Waalse plaatsen grenzend aan Zuid-Limburg, ik denk Plombières. We konden in het dialect met elkaar van gedachten wisselen’.
Voor Scandinaviërs is luistertalen zo gewoon als ademhalen. In de Scandinavische thriller-serie de Brug waarin op de Øresundbrug tussen Zweden en Denemarken een lijk gevonden wordt, werkt de Zweedse en Deense politie nauw samen aan de oplossing van de moord hoewel ze ieder Zweeds en Deens blijven spreken (het Deens is wel wat lastiger voor Zweden te verstaan dan het Zweeds voor Denen).
Ik denk dat ‘luistertalen’ in Nederland nog niet zo gewoon is als in Scandinavië omdat we een andere taalnorm hebben. Voor ons is de praktijk van luistertalen in informele situaties nog erg nieuw. We hebben snel het gevoel dat het onbeleefd is om in het Nederlands of dialect te blijven spreken tegen iemand die deze talen niet actief beheerst (maar wel begrijpt). Binnen het gezin ligt dat anders: ouders kunnen best dialect of een andere taal onder elkaar bezigen maar Nederlands met de kinderen. Die kinderen groeien dan op met dialect als luistertaal. Limburg is, met wat overdrijving natuurlijk, het land van de duizend luistertalen: zoveel dialecten die we wel verstaan maar niet allemaal spreken!
(zie: http://taalschrift.org/editie/90/gebruik-luistertaal-en-mensen-begrijpen-je)
mythoman zegt
Ich denke das Internet hat es mit sich gebracht, dass viele heute auch jeden Tag mehrere leestalen benutzen. Ich schätze, dass ich im Internet ca. die Hälfte auf Englisch lese, ein Viertel auf Deutsch und das restliche Viertel auf anderen Sprachen. Und es gibt auch Blogs, oft von expats, die den Lesern erlauben, wahlweise auf einer von zwei oder drei Sprachen zu kommentieren, z.B. das niederländisch-deutsche buurtaal.
Dass Niederländer es als unhöflich empfinden, Niederländisch zu sprechen während der Gesprächspartner sich einer anderen Sprache bedient, scheint mir eine zu einfache Erklärung. Vielmehr habe ich wiederholt erlebt, dass viele Niederländer (im Gegensatz zu Flamen) sich nicht recht vorstellen können und überrascht sind, dass eine große Zahl von Nicht-Muttersprachlern ihre Sprache gelernt haben oder lernen.
Erik Mol zegt
Als import-fries is het Fries voor mij een luister- en leestaal. Dit geldt voor meer van oorsprong Nederlandstaligen in Friesland. De uitspraak van het Fries is lastig, met name door de zogenaamde twalûden, die voor een niet-fries niet of nauwelijks uit te spreken zijn op de manier die tot de juiste betekenis leidt.
In een gesprek met een of meerdere Friezen is het alleen het probleem, dat zij vrijwel altijd zeer snel overschakelen op het Nederlands, omdat zij die taal ook goed beheersen. Zelfs na herhaaldelijk aandringen is het slechts een enkeling gegeven om het Fries te spreken in gezelschap van Nederlandstaligen, met uitzondering van Diepfriezen, die het Fries onder alle omstandigheden gebruiken.
Overigens blijkt dat de taal die gebruikt wordt bij de eerste kennismaking, veelal bepalend is voor de gebruikte omgangstaal.