Het jaar van de stijl
Door Marc van Oostendorp
Beter leren schrijven – dat was mijn voornemen aan het begin van dit jaar. Dus meldde ik me bij mijn eerste privé-leraar: de gelauwerde Italiaans-Nederlandse schrijver Ilja Leonard Pfeijffer. Hij accepteerde me na enige onderhandelingen als leerling in een schriftelijke cursus die bestaat uit een aantal opdrachten die door de meester van commentaar worden voorzien. Er is ook een andere cursist die ik niet ken maar die volgens Pfeijffer “wel heel slim is”, en die dezelfde opdrachten uitvoert.
Op 8 januari kregen we ons eerste huiswerk:
Je eerste opdracht is om een grote kerststal te beschrijven. Je weet wel. Met honderden poppetjes in papier-maché-bergen die elektrisch zijn aangedreven. Kort. Een alinea. 100/200 woorden.
Hoewel het enigszins ongebruikelijk is om na 6 januari nog naar kerststallen te kijken, toog ik meteen aan het werk:
Wakker worden valt mij zwaar, maar wakker worden in een houten bakje van ongeveer 2 kubieke centimeter is niet te doen. Mijn moeder ligt op haar knieën en kijkt naar me. Mijn vader leunt op zijn stok en kijkt naar me. Geen van beiden beweegt. Ze glimlachen, hun ogen zijn op mij gevestigd. Moeder heeft haar handen gevouwen, haar kleine handen, haar minuscule handen, maar ze geeft geen krimp. Ik kijk zeker vijf minuten naar haar, maar zelfs haar wimpers trillen niet.
Dan verplaats ik mijn blik en zie dat er al die tijd meer omstanders hebben gestaan. Er staat een groepje van drie mannen bij elkaar, die ook al naar me kijken. Wat willen ze van me? Waarom zeggen ze niets, waarom is het hier sowieso zo stil?
En wie staan er achter die mannen? Ik ontwaar ineens talloze figuren: herders, ballerina’s, bekende Italiaanse politici, astronauten, een voetballer met een kaal hoofd, een schoorsteenveger, de twee pausen, jongens met vleugels, een gynaecologe, een klarinettist. Waarom kijken ze allemaal naar mij? Waarom zegt er niemand wat?
Dat was natuurlijk veel langer dan 100 woorden, maar daar ging Pfeijffers commentaar niet over. Hij begon gelukkig wel meteen op mijn stijl in te hakken:
Wat jouw proza ontbeert, is ritme. Al je zinnen zijn ongeveer even lang. Je gebruikt nauwelijks bijzinnen. Daardoor wordt het een soort opsomming in staccato van observaties. Het sliert niet en het verleidt niet. Mijn ervaring is dat afwisseling in zinslengte en zinsconstructies beter werkt. Ik wil een ronkende volzin zien die na de punt wordt gevolgd door een plotseling exploderend vloekje. Ik wil een zin van honderd woorden, gevolgd door een zin van twee woorden. Je moet verleiden door te vertragen en te versnellen. Dat is tango.
Mijn oude leraar Latijn heeft mij de wijze les geleerd dat je alles wat je schrijft moet beginnen met ‘hoewel’. Want dan lijkt het alsof je erover hebt nagedacht. Ook wanneer je besluit om dat niet te doen, moet je die mogelijkheid in elk geval hebben overwogen. Deze regel geldt vanaf dit moment voor alles wat je de rest van je leven nog zult schrijven.
Ik kreeg deze mail een paar weken geleden, en sindsdien ben ik gaan slieren en verleiden dat het een aard heeft. De aandachtige lezer van dit weblog zal hebben gemerkt dat er sindsdien in iedere blogpost wel een keer het woord hoewel staat. (Ik houd daar nu overigens mee op, ik heb nu genoeg geoefend en wanneer de lezer de truc kent gaat hij te opzichtig worden.)
De andere les ging over details:
Op dat punt heb je een aantal mogelijkheden laten liggen. Bij voorbeeld in de bijfiguren. ‘Twee pausen’ vind ik leuk. Maar hoeveel kansen laat je daar onbenut. ‘Twee verschillende pausen.’ ‘Twee keer dezelfde paus in een andere houding.’ Italiaanse politici in een kerststal vind ik ook leuk. Maar misschien is het nog leuker als het ‘Italiaanse politici van verschillend formaat’ zijn. Dat Italiaanse politici zwijgen, is zeer uitzonderlijk. Daar kun je misschien ook iets mee.
Mijn leermeester vroeg mij en mijn medecursist om herschreven versies. Ik stuurde hem het volgende op, deze keer ook korter en daardoor beter binnen de opdracht (ik ben van huis uit een obsessieve teller van woorden, ook al let mijn leraar er niet op):
“Jezus!” Hoewel mijn mond open staat om te krijsen, klinkt er geen geluid. Mijn moeder heeft haar stramme handen gevouwen, nee, ze heeft ze samengeperst, zodat je ze nooit meer uit elkaar kunt krijgen zonder ze te breken. Ze staat naar me te kijken, maar ze beweegt niet.
Er zijn hier meer figuren. Mijn vader, de goede timmerman, lijkt vergroeid met zijn houten staf. Drie mannen staan, met kronen op hun hoofd, ook al naar me te staren, terwijl achter hen een bewegingloze stoet opdoemt: een zigeunerin, een paus met rode schoenen en een paus met een clownsneus, mooie jongens met vleugels, de burgemeester van Napels die zonder te kikken zijn armen opheft alsof hij een overwinning wil vieren, de Hoer van Babylon op een gelakt paard, een dikke klarinettist. Waarom krijst er niemand wat?
Ik wacht momenteel nog steeds op commentaar op deze nieuwe versie en een nieuwe opdracht: mijn medecursist is ziek geworden – hoewel ik de details niet ken, denk ik dat hij de ondraaglijke druk van het almaar moeten presteren niet meer aankon – en daar is het wachten nu op. Ik ben ondertussen ook in contact met de volgende potentiële leraar. Zodra ik beter schrijven kan, hoort u het weer van mij.
Ch1po zegt
Ik ben zo benieuwd wat die bergen doen, terwijl ze electrisch aangedreven zijn. Vuur spuwen? Stenen verplaatsen? Hoewel, misschien wandelen ze gewoon, heel langzaam, dat je het niet ziet.
Bart FM Droog zegt
Dit doet me denken aan de gratis 'cursus' 'Debuteren… met poëzie!' die ik jaren geleden online heb gezet:
http://www.epibreren.com/rs/poeziecursus.html
– als persiflage op een cursus 'Debuteren met… proza' waar onnozelen veel geld voor moesten neerleggen.
Mient Adema zegt
Het stukje van de medeleerling is gelekt, voordat het bij de meester kwam.
Dit is een kerststal.
Ik wil zeggen dat het interieur gevuld is en dat er stilte heerst.
Ja, zegt u, wat nou weer? Is het wat nieuws?
Nee, zeg ik dan, het is al zo oud als de weg naar Rome, maar het moet ieder jaar verteld worden en een boodschap brengen die licht brengt. Voor als u in de put zit en zo.
De kribbe kraakt. De os herkauwt niet. De koning verkeert in ootmoed. En de moeder ligt niet op haar knieën, want op knieën kun je niet liggen, je kunt ze hooguit gebruiken als je hurkt en je glijdt per ongeluk naar beneden zodat ze op de grond komen en het net lijkt of je op je knieën ligt, terwijl er niets anders aan de hand is dan dat je nederig en eerbiedig een blik van verering wilt laten vallen op het centraal gelegen houten wieggevalletje.
Het stinkt hier trouwens, stallen worden zelden opgeruimd of ontsmet.
Maar dit was het. Ik ben weg, dat begrijpt u…
Jan Stroop zegt
De leraar vergeet dat ritme ook te maken heeft met een regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. De jambe is er een vorm van. Liever geen twee beklemtoonde lettergrepen na elkaar.
Dat ritme mis ik in:
"die elektrisch zijn aangedreven."
"die na de punt wordt gevolgd"
"alsof je erover hebt nagedacht."
Mient Adema zegt
Tja, de leraar zal dat beklemtoonde/onbeklemtoonde wellicht ook van enig belang vinden, maar dat is dan wel een detailkwestie, die in proza lang niet zo relevant is als in poëzie. De drie genoemde zinsdelen storen mij in het geheel niet, moet ik zeggen, ook al zijn ze dan niet terug te voeren tot dactili, anapesten, jamben en trocheeën of een combinatie daarvan. Ik heb een tijdje zitten zoeken naar twee opeenvolgende beklemtoonde lettergrepen maar kon ze niet vinden. Dat zou dan eventueel wel storend kunnen zijn, hoewel je natuurlijk ook kunt beargumenteren dat je die collisie juist gebruikt als funktionele vormgeving in relatie tot de betekenis.
Verrassing, suggestie en ideeënplant qua vorm en inhoud vermogen meer 🙂
Maarten van der Meer zegt
Die zijn stokpaardje heeft bereden.
Ben Salemans zegt
Best goed geschreven, Marc. Hoewel… Haha, excuses voor dit inkoppertje.