Een brandende kwestie op Neder-L: Mag Marc van Oostendorp nu wel of niet van taal houden? Hij raakt inexistentiële onzekerheid naar aanleiding van een passage uit een interview van Milfje Meulkens met mij, die hij als volgt samenvat (ik verbeter de typfouten):
Waar het vroeger dus als een aanbeveling gold om van taal te houden, geldt het tegenwoordig kennelijk, in ieder geval in Amsterdam, als een ‘heel goede opstelling’ om dat ‘in het geheel niet’ te doen.
Marc vindt, als ik hem goed begrijp, de ene aanbeveling net zo absurd als de andere. Ik kan het niet anders dan met hem eens zijn. Maar, uhhh, wat staat er dan eigenlijk in dat interview.
Mijn belangstelling voor taal is vooral intellectueel, of zo je wilt wetenschappelijk. Ik herinner me dat toen ik Nederlands ging studeren een oudere medewerker van de opleiding ons bij de introductie voorhield “dat je wel van taal moest houden”. Twee jonge veelbelovende docenten stonden op en zeiden dat ze bereid waren onder ede te verklaren dat ze in het geheel niet van taal hielden. Ik moest daar erg om lachen – het was een hele opluchting voor me, en intuïtief leek het me een heel goede opstelling.
Even goed lezen, hoor. Staat hier dat de ‘ik’ aanbeveelt ‘niet van taal te houden’? Neen, in ieder geval niet rechtstreeks. De ik zegt niet meer dan dat hij de ‘opstelling’ van de ‘veelbelovende docenten’ heel goed vond. Maar bevelen die ‘veelbelovende docenten’ dan niet aan om in het geheel niet van taal te houden? Neen, zij zeiden dat ze bereid waren onder ede te verklaren dat ze in het geheel niet van taal hielden. Geen aanbeveling dus. Maar bevelen ze dat dat niet impliciet aan doordat ze ‘niet van taal houden’? Opnieuw: neen. ‘Onder ede verklaren’ is immers niet-factief. Anders gezegd, uit ze waren bereid onder ede te verklaren dat ze in het geheel niet van taal hielden kun je niet concluderen dat de veelbelovende docenten in het geheel niet van taal hielden. Dat zou anders zijn als ze bijvoorbeeld hadden gezegd: zij betreurden dat ze geheel niet van taal hielden. Het werkwoord betreuren is factief, de waarheid van het complement wordt verondersteld.
Er staat niet meer dan er staat. Dankzij dat potsierlijke ‘onder ede verklaren’ kan dat volgens mij maar op één manier geïnterpreteerd worden: de veelbelovende docenten verzetten zich tegen de uitspraak dat je als taalkundige van taal zou moeten houden. Zo heb ik dat in 1976 in Utrecht geïnterpreteerd, en zo zou ik dat nu nog steeds interpreteren. En uiteraard: ‘niet verplicht zijn te houden van’ impliceert niet ‘verplicht zijn niet te houden van’. Als je die logische kennis al niet had in Utrecht, was er voldoende kennis van semantiek en logica aanwezig om je dat duidelijk te maken – in Amsterdam is dat nu niet anders, voeg ik er voor de zekerheid aan toe.
Ook Van Oostendorps veronderstelling dat de houding ‘verplicht zijn niet te houden van’ tegenwoordig veel voorkomt onder taalkundigen lijkt me volledig uit de lucht gegrepen. Ik vermoed dat de meesten hun logica nog op orde hebben, net zoals die docenten van mij.
Jammer natuurlijk van de brandende kwestie. Maar fijn dat Marc, hoewel minder uniek, toch ook minder eenzaam is.
Bert Cappelle zegt
Niet akkoord met de manier waarop Weerman zich er hier tracht uit te praten. 'Bereid zijn onder ede te verklaren verklaren dat…' is dan wel niet-factief maar heeft toch als implicatuur dat je helemaal achter de bewering van de complementzin staat. Dat die veelbelovende docenten dus niet van taal hielden is dus wel een gerechtvaardigde gevolgtrekking uit hun formulering. Wel akkoord dat ze niet impliceerden dat je niet MAG van taal houden.