Welke werkwoordsvorm moet je plaatsen in:
– De oorzaak van mijn hoofdpijn {was / waren} de moeilijke sommen. [1]
Het is moeilijk te bepalen. De zinnen klinken allebei een beetje gek, hoewel ik de meervoudsvorm uiteindelijk geloof ik beter vind. De meeste Nederlandstaligen denken daar wel ongeveer hetzelfde over, zij het niet allemaal. Dat bleek uit een lezing die ik vrijdag in Brussel hoorde.
De voorkeur is, zo bleek in diezelfde lezing, iets groter in bijzinsvolgorde:
– Ik denk dat de oorzaak van mijn hoofdpijn de moeilijke sommen {was / waren}. [2]
De reden voor dat kleine verschil is, vermoed ik, het feit dat het meervoudige sommen hier dichterbij het werkwoord staat. Eigenaardig genoeg wordt het allemaal voor veel mensen wat anders wanneer je iets voorop plaats:
– Volgens mij {was / waren} de oorzaak van mijn hoofdpijn de moeilijke sommen. [3]
Hier vinden ineens veel meer mensen het enkelvoud goed. Ik hoor zelf geloof ik ook bij die groep.
Hoe zit dat nu? De sprekers kwamen er vrijdag niet echt uit. In de laatste twee voorbeelden heeft mogelijk eenvoudigweg de afstand er iets mee te maken: het meervoudige naamwoord staat dichter bij in [2], en het enkelvoudige in [3]. Maar hoe zit het dan met [1], waar het werkwoord precies tussen de twee vormen in staat?
De Taaladviesdienst schrijft ook over deze constructie (alleen die in [1]) op zijn website, maar slaat daarbij de plank mis. “In zulke gevallen geldt over het algemeen dat het onderwerp dát zinsdeel is dat de meeste informatie geeft, of anders gezegd: dat het concreetst is,” schrijft de dienst, maar dat is ontoonbaar onjuist. Het klinkt misschien nog wel aannemelijk voor het voorbeeld dat de dienst toevallig gekozen heeft (‘het probleem zijn de grote afstanden’), maar in mijn voorbeeld kun je toch echt niet zeggen dat ‘de moeilijke sommen’ ‘concreter’ is of ‘meer informatie’ geeft dan ‘de oorzaak van mijn hoofdpijn’. Bovendien is hoe dan ook niet duidelijk waarom de ‘concreetheid’ van een en ander in [3] ineens anders zou liggen.
Hoe het wel zit? Ik durf het niet te zeggen. Het lijkt me een onopgelost probleem van de zinsontleding. Uit de lezing in Brussel bleek wel dat er met de zin in [3] nog iets aan de hand is: je kunt er de moeilijke sommen niet vervangen door zij of zelfs door hij:
– Volgens mij waren de oorzaak van mijn hoofdpijn zij. [4, heel raar]
– Volgens mij was de oorzaak van mijn hoofdpijn hij. [5, heel raar]
Normaal gesproken kun je het voornaamwoord wel voor- of achteraan zetten. Vooral met hij werkt het goed, omdat je daar geen problemen met enkel- of meervoud hebt:
– De oorzaak van mijn hoofdpijn {was / waren} zij. [6a]
– Zij waren de oorzaak van mijn hoofdpijn. [6b]
– De oorzaak van mijn hoofdpijn was hij. [7a]
– Hij was de oorzaak van mijn hoofdpijn. [7b]
Wat is hier aan de hand?
Miet Ooms zegt
Volgens mij spelen hier een aantal zaken tegelijk:
– je hebt te maken met een koppelwerkwoord, en dus met een onderwerp en naamwoordelijk gezegde (en geen lijdend voorwerp). Als ik cursisten het verschil tussen een naamw gezegde en een lv moet uitleggen, vervang ik het werkwoord 'zijn' door een gelijkheidsteken, om aan te duiden dat de relatie tussen onderwerp-ng een andere is dan die tussen onderwerp-lv.
– Je zit met de woordvolgorde. Omdat Nederlands een taal is zonder functionerend naamvalsysteem, behalve bij de persoonlijke voornaamwoorden, is de woordvolgorde in een zin belangrijk. De standaardpositie van een onderwerp is de eerste plaats. Voor persoonlijke voornaamwoorden geldt dit nog veel sterker: je zet een persoonlijk voornaamwoord als subject alleen op een andere positie als je het extra wil benadrukken.
Toegepast op je zinnen 6 en 7. In 7 is 'hij' duidelijk het onderwerp, omdat net bij de persoonlijke voornaamwoorden er nog wel een naamvalsysteem is, en je hier aan de vorm kunt zien dat 'hij' niets anders kan zijn dan het onderwerp. De positie in de zin doet er dan niet meer toe. In 6 is dat voor het onderwerp 'zij' niet zo duidelijk. 'Zij' kan zowel een subject als een object zijn. In 6b staat 'zij' op de eerste positie, ik vermoed dat het dan automatisch (als de context het toelaat natuurlijk) als subject wordt geïnterpreteerd, tenzij je een reden hebt (nadruk) om dat niet te doen. In 6a wordt het verwarrend. 'Zij' staat niet op de te verwachten subjectpositie, maar is wel de subjectsvorm. Er staat een enkelvoud op die eerste positie, en dat zou ook een subject kunnen zijn. En dan slaat het systeem tilt. 😉
Wat je opmerking over bijzinnen betreft, dat het uitmaakt welk zinsdeel het dichtste bij het werkwoord staat, dat klopt volgens mij. In de hoofdzin valt dit argument weg: beide zinsdelen staan er even dicht bij.
Bureau Heldertaal zegt
De moeilijke sommen waren (de oorzaak van mijn hoofdpijn/veroorzaakten mijn hoofdpijn).
Of zie ik iets over het hoofd?
Rien Schraagen
Marc van Oostendorp zegt
Dat voorbeeld laat alleen zien dat er geen verwarring is als de volgorde van de twee is omgedraaid. Dat lost het raadsel niet op.
Mient Adema zegt
Ik herinner me nog een onopgelost probleempje bij een les (oud)Grieks, waar in de zin "wie waren de ouders van Achilles?" nu eigenlijk het onderwerp stond, vooraan of achteraan? Die Grieken zelf zouden vinden dat het begrip de ouders het onderwerp was, want zij gebruikten het lidwoord hoi ervoor. Als naamwoordelijk deel van het gezegde (waarbij wie het onderwerp zou zijn) zou het zonder moeten (zeg ik het goed? :-))
Zou het niet kunnen zijn dat we in ons spraakgebruik gewoon een ander onderwerp kiezen dan oorspronkelijk bedoeld? Als je begint met je af te vragen wat de oorzaak van iets is en lopende het verhaal kom je tot de ontdekking dat het antwoord meervoudig is, dan ga je toch gewoon grammaticaal switchen? Het is sterker dan jezelf, je wilde het in het begin goed zeggen, maar je corrigeert jezelf omdat het antwoord je op een ander spoor zet. En om dat rare gedoe goed te praten, zeg je dan dat het beter klinkt.
Wat zijn het oordeel van @taalprof?
Taalprof zegt
Congruentie bij naamwoordelijke gezegdes die zelf de vorm van een zelfstandignaamwoordgroep of voornaamwoord aannemen ligt notoir ingewikkeld. Ik geloof niet dat de taalkunde daar al helemaal uit is. Dat zie je ook aan de discussie over de zin 'dat zijn kooplieden,' waar een soortgelijke onduidelijkheid bestaat over wat nu precies het onderwerp is. en hoe dan de congruentie ligt. Op basis van de betekenis kun je argumenteren dat 'dat' onderwerp is ('die mensen daar, dat zijn kooplieden'), maar 'dat' is natuurlijk strikt genomen enkelvoud. Van een iets andere orde is 'ik ben het' tegenover 'dat ben ik,' maar ook dat voorbeeld toont de problematiek aan van naamwoordelijk gezegde, getal, congruentie en naamval.
Ik de zinnen die Marc noemt interpreteer ik 'zijn' altijd als 'vormen,' en meestal heb ik bij vervanging van 'zijn' door 'vormen' een duidelijker voorkeur:
De oorzaak van mijn hoofdpijn *vormde/vormden de moeilijke sommen.
Ik denk dus dat er een interpretatieverschil onder de twee mogelijkheden zit: als je 'zijn' interpreteert als 'vormen' is 'oorzaak' het naamwoordelijk deel, en als je 'zijn' interpreteert als 'wordt gevormd door,' dan is het andersom. Blijkbaar gaat het hier om een soort partitieve betekenis, die je vanuit twee perspectieven kunt zien.
Marc van Oostendorp zegt
Dank u wel, Taalprof. Interessant; het verklaart nog niet de invloed van woordvolgorde, dus in die zin zijn we er duidelijk nog niet uit.
Maarten van der Meer zegt
'Volgens mij was de oorzaak van mijn hoofdpijn hem' kan denk ik ook nog.
Marc van Oostendorp zegt
Nee, ik vind dat geloof ik niet veel beter dan de vorm met 'hij'; behalve misschien met enorme nadruk op 'hem' (hemmes). Maar ik geloof dat de hij-vorm met die nadruk ook beter wordt ('volgens mij was de oorzaak hij daar')
Diana de Veld zegt
Je kunt de zin ook omschrijven om het probleem te vermijden – misschien niet de moedigste oplossing, maar wel een die ik vaak gebruik. Meestal iets met het werkwoord 'vormen': de sommen vormden de belangrijkste oorzaak voor zijn hoofdpijn.
JudyElf zegt
Als ik de schrijver was van deze zin, koos ik voor een vermijdende dubbelepunt:
'De oorzaak van mijn hoofdpijn: de moeilijke sommen.'
Als spreker zou ik (denk ik) kiezen voor een andere formulering.
Maarten van der Meer zegt
Ik denk dat ze inderdaad alleen kunnen met grote nadruk, maar uitgesloten lijken deze constructies me niet.
Taalprof zegt
Nee dat klopt. Maar vind jij 4 en 5 in dezelfde mate 'heel raar'? Ik moet zeggen dat ik 5 wel kan hebben, zeker als je dat 'hij' nog sterker benadrukt:
4a * Volgens mij waren de oorzaak van mijn hoofdpijn juist zij
5a ? Volgens mij was de oorzaak van mijn hoofdpijn juist hij
Dit zou je kunnen verklaren door aan te nemen dat 'oorzaak' het onderwerp is, in overeenstemming met de woordvolgorde, en dat het hier alleen gaat om de naamval en plaats van het voornaamwoord als naamwoordelijk deel (want je hebt ook naamwoordelijke gezegdes als 'als ik hem was,' waar het naamwoordelijk deel juist niet nominatief is).
Mient Adema zegt
En de reden dat ben jij, zingt Borsato (hoewel hij de n in reden niet laat horen, maar dat terzijde).
Ook hier springt de taal met de switch: hij zegt niet dat de reden wordt gevormd door de jij-persoon, maar hij ontkracht de hele onderwerpstructuur van "de reden".
Wat m.i. dan weer aannemelijk maakt dat we tussentijds grammaticaal schakelen.
Wildplasser zegt
[1] De oorzaak van het opstootje was de stakingsbrekers
[2] De oorzaak van het opstootje waren de stakingsbrekers
Ik vind [1] toch duidelijk slechter.
Dat komt waarschijnlijk doordat "de stakingsbrekers" meer de rol van onderwerp op zich neemt dan "de moeilijke sommen".
Misschien doordat het personen zijn, en daardoor de passieve zin wat actiever maken?