‘Hoe komt het nu’ zei een dame gisterenavond tijdens de koffiepauze, ‘dat wij netjes praten en arbeiders plat?’
Verwachtingsvol keek ze me aan. Ik was verzeild geraakt bij de betere standen. Vorig jaar was ik uitgenodigd om een keer een lezing te komen geven over de geschiedenis van de Nederlandse taal.
Ik dacht dat het daarbij ging om een bejaardenhuis in Wassenaar en omdat iedereen mij altijd kan inhuren voor een praatje, had ik ja gezegd. Het bleek te gaan om een landgoed waar temidden van een goed onderhouden park inderdaad oudere gegoede Nederlanders ruime vijfkamerappartementen kunnen betrekken met een gemeenschappelijke huismeester, koks, en bedienend personeel. Af en toe hebben ze een culturele avond, waar een geleerde een dansje komt doen.
Er bestaat eigenlijk geen onderzoek naar de taal van de betere standen.
Er is een béétje onderzoek gedaan naar het specifieke eigen woordgebruik van de adel, maar de grotere klasse van patriciërs en mensen die het van huis uit allemaal hebben meegekregen zonder dat ze nu meteen jonkheer voor hun naam mogen zetten, is geloof ik een volkomen onontgonnen terrein. Taalkundigen die interesse hebben voor sociale invloeden op taal richten zich om de een of andere reden altijd op de onderlagen. Op de ‘arbeiders’; in de oude dialectologie op de boeren, en in de moderne variatielinguïstiek op de nieuwe Nederlanders. Om Wassenaar en Bloemendaal rijden we met een grote boog heen – alsof ze minder ‘echt’ zijn, alsof het taalleven op zo’n horst niet net zo rauw en werkelijk is als in Amsterdam Oost.
Ik kon dus alleen algemeenheden vertellen. Dat de vraag twee kanten bevatte: hoe komt het dat er überhaupt verschillen zijn? En hoe komt het dan dat de verschillen deze kant op uitvallen? Dat toeval volgens mij de hoofdrol speelt in het antwoord op de laatste vraag: als de geschiedenis net een beetje anders gelopen was, had de ‘arbeider’ waarachtig wel gezegd, en de mevrouw op het horst ja hoor! En dat het antwoord op de eerste vraag is dat mensen nu eenmaal zo’n beetje alles wat ze onder controle hebben gebruiken om te laten zien waar ze staan op de maatschappelijke ladder: hun kleding, hun haar, hun handtas, en dus ook hun taal.
Maar feitelijk weten we bijna niets van de taal van die mevrouw, en haar medebewoners. Ik ken trouwens ook geen enkele taalkundige die spreekt zoals zij, dus uit eigen intuïtie kan ook niemand er iets mee. Misschien moet er binnenkort om te beginnen eens een groep studenten naartoe.
Max zegt
En deze gegoede mensen hebben hopelijk ook bijgebracht gekregen dat er in essentie niet iets bestaat als 'netjes' en 'plat', of hebt u ze in die waan gelaten? 😉
Jan Stroop zegt
Misschien is het 't Nederlands dat Bovennederlands genoemd heb in mijn boek 'Poldernederlands' (1998): http://www.dbnl.org/tekst/stro008pold01_01/stro008pold01_01_0010.php
Gaston Dorren zegt
Is het niet omgekeerd: dat we datgene 'netjes' zijn gaan noemen wat de elite spreekt? Als dat klopt, hoef je alleen nog maar te verklaren waarom er überhaupt verschillen zijn, en die vraag beantwoord je hierboven al grotendeels: mensen gebruiken zo'n beetje alles wat ze onder controle hebben om hun maatschappelijke trede te laten zien.
Iets anders: de gewoonte van taalkundigen om niet patriciërs maar proletariërs te onderzoeken zal het pendant zijn van de antropologische gewoonte om veldwerk te doen onder groepen die niet de neiging of niet de macht hebben om de onderzoeker de toegang tot hun kring te weigeren. Antropologische studies naar CEO's, (geld)adel en kerkleiders zijn schaars.
Leendert Witvliet zegt
Op de vraag die de aangehaalde mevrouw stelde weet ze toch zelf het antwoord wel?Rare vraag.
Pim zegt
Ja, mijnheer Stroop, dat is interessant. Maar U beperkt zich in Uw boek van 1998 tot de uitspraak van het Nederlands. Er zijn bij de taal van de bovenklasse ook nog grote verschillen in woordkeus en misschien zelfs wel grammatica.
Ileen Montijn zegt
Ja dat is waar, en dat laatste is leuk opgemerkt! Het geldt zeker ook voor (sociaal)historici, die zich lange tijd uitsluitend met de geschiedenis van het gewone volk bezighielden. Dat was natuurlijk ook eeuwen verwaarloosd door de geschiedschrijving. Maar iets van verplichte discretie jegens de elite zat er vast ook bij.