Door Leonie Cornips
De website van het WK-wielrennen in 2012 vermeldt dat Limburg meer kilometers grens met België en Duitsland gemeen heeft dan met de rest van Nederland. De provincie grenst over een lengte van 212 kilometer aan Duitsland en over een lengte van 139 kilometer aan België.
Connie Palmen schetst hoe zij als kind in Limburg tussen allerlei talen en dialecten opgroeide: ‘Voor mijn tiende kende ik andere nationaliteiten beter dan de Nederlandse. Ingeklemd tussen tweetalige Belgen, Duitsers, andere Limburgers en dagelijks ondergedompeld in het Latijn van de kerk, was Nederlands de zoveelste taal, een die ik op school moest leren spreken. Wat ik als kind niet zag begreep ik later, dat ik omringd was door vreemde klanken, door het geroezemoes van het betoverende, onbegrijpelijke Latijn van mijn ochtenden, het Vlaams en Frans van het land aan de ene kant en het Duits van het land aan de andere kant, met de verschillende dorpsdialecten boven en onder me.’
Lonne Snijkers heeft voor haar masterscriptie onderzoek gedaan naar welke talen we in het grensgebied tussen Nederland en Duitsland in het zuiden van Limburg gebruiken. Is de landsgrens een taalgrens geworden waardoor we met het spreken van dialect stoppen als we de grens oversteken? Is Duits nog steeds een vertrouwde taal?
In een bakkerij in Herzogenrath volgt Lonne Nederlandse grootouders met hun kleinkind. Ze spreken onderling dialect maar spreken vloeiend Duits met de bakkerijmedewerkster. In een schoenenwinkel in Ubach-Palenberg spreken twee meisjes van ongeveer 15 jaar oud onderling Nederlands. Ze spreken een verkoper aan in het Duits maar dit Duits is zeker niet vloeiend. Ze gebruiken veel handgebaren en de verkoper probeert door vragen te stellen te achterhalen wat de meisjes wensen. In een drogisterij in Ubach-Palenberg interviewt Lonne een moeder en haar dochter. De moeder zegt automatisch Duits te spreken in een Duitse winkel. Maar haar dochter vertelt dat ze laatst met haar vriendinnen ook in deze winkel was en dat ze niet konden vinden wat ze zochten. Ze wisten echter niet hoe ze naar het product in het Duits moesten vragen en deden dat in het Nederlands. In een supermarkt in Herzogenrath vertellen een meisje en een jongen van ongeveer twintig jaar oud dat zij hier vaker boodschappen doen. Ze zijn niet zo goed in Duits maar aan de kassa lukt het nog wel. Ze spreken echter Nederlands als iemand hen iets in het Duits vraagt.
Lonne’s observaties laten verschuivingen zien die leeftijdsgebonden zijn. Onze leeftijd voorspelt onze kennis van het Duits. Voor Limburgers ruim boven de dertig jaar is Duits spreken vanzelfsprekend maar voor Limburgers onder de dertig is het maar een moeizame onderneming. Jongere Limburgers geven aan dat hun Duitse taalvaardigheid gering is. De huidige Limburgse jeugd gedraagt zich dus meer en meer als Nederlanders voor wie de landsgrens – ook al wonen ze er bijna bovenop – een taalgrens is geworden. Voor diezelfde jeugd zijn ook de provinciegrenzen reële taalgrenzen. Zij adresseren niemand over de grens in het dialect. Het dialect is dus geen voertaal voor buiten de provincie terwijl het dialect bij oudere Limburgers wel de grens gewoon oversteekt.
Voor ouderen is de Duits-Nederlandse politieke grens nauwelijks een taalgrens omdat zij het Duits vloeiend spreken en hun dialect in Duitsland met verkopers spreken. Ik denk nu ook aan de recente VPRO-documentaire Het Uur van de Wolf over Belfeld Blues waarin Arno Adams beweert geen buitenlandse talen te spreken. ‘Ja,’ zegt hij ‘ik spreek natuurlijk Duits maar Belfeld is bijna Duitsland.’ Deze uitspraak gaat niet meer op.
Tussen de jeugd van Connie Palmen en de jongeren van nu is de talige wereld dus dramatisch verschoven. Het Latijn is uit de ochtenden verdwenen, het dialect hoort alleen nog thuis in Limburg, het Nederlands is vertrouwd maar het Duits een vreemdeling. Ik neem aan dat inmiddels ook het Frans een grote onbekende is. En dat voor een provincie die zo langgerekt ingeklemd in Europa ligt.
L. Snijkers. 2014. Grensoverschrijdende communicatie in Zuid-Limburg. Masterscriptie Universiteit Utrecht & Meertens Instituut.
Laat een reactie achter