Door Marc van Oostendorp
Dit soort zinnen worden er niet vaak meer geschreven, al worden ze gelukkig nog wel gepubliceerd: “Wanneer wij ons afvragen wat er omstreeks 1880 in Nederland gebeurde, wàt de Tachtiger-beweging eigenlijk betekende, dan moet het antwoord zijn: dat er een ander mensentype ontstond, met als belangrijkste kenmerk: jeugd.”
Zo’n onbekommerd gedragen stijl! Zo’n geloof in nieuwe ‘mensentypes’!
Het is de eerste zin van het eerste hoofdstuk van het nieuwe boek Van Mathilde tot Mei van de archeoloog, dichter en letterkundige Corrado Hoorweg (1925). Dat boek telt twee hoofdstukken. Dit eerste stamt weliswaar uit de late jaren vijftig, maar werd indertijd in het Duits geschreven. Het tweede hoofdstuk bevat een nieuwe editie en een interpretatie van de vriendschapssonnetten die Perk en Kloos voor elkaar schreven.
Het boek heeft daarmee een wat wonderlijke structuur.
Het zoomt steeds verder in: begint met een overzicht van wat er bekend is over de Tachtigers voor een breder publiek (‘voor leken’, zoals Hoorweg dat noemt), en gaat dan in op Kloos en Perk en eindigt dus met hoe we precies die gedichten moeten begrijpen. Volgens Hoorweg zijn de gedichten van Perk – die in de nalatenschap van Kloos werden aangetroffen met de instructie om te vernietigen – niet in een heel korte periode ontstaan, zoals meestal wordt gedacht, maar beschrijven ze min of meer het verloop van de vriendschap tussen de twee twintigers, van de eerste kennismaking tot het verbitterde afscheid een jaar later.En inderdaad zijn Perks gedichten het mooist waar ze barsten van de jeugd:
Mijn ziel gelijkt den blijden zomer-dag,
Die mij op dezen lente-dag doortrilt;
‘k Gevoel mij als het wuivend windje mild
En om mijn lippen speelt een lente-lach.
’t Is me of ik nooit de zwarte ellende zag,
En in mij jubelt weelderig en wild
Een vogel-koor dat door zijn zangen stilt
Den weemoed, die mij eens te kwellen plach.
Eens had ik oog en oor slechts voor het leed,
En woest doorvlamde mij de droefenis,
Die knagend zich in ’t lachend harte vreet.
O wonder, vriend, dat me eenmaal schreien deed,
Hetgeen thans moeder mijner blijdschap is:
Jeugd, liefde, leven, vriendschap, zonde en zweet.
Ik weet niet zeker of het idee dat de Tachtigers er eigenhandig verantwoordelijk voor zijn geweest dat er een nieuw mensentype ontstond op deze wereld, en ook niet of de onberispelijke, maar wat ouderwetse, stijl van Hoorweg heel aantrekkelijk is voor moderne jeugdige ‘leken’ (“Deze levendige, rijpe, altijd jeugdige, eigenlijk eenzame geest werkte als een magneet op de enkele jongeren die omstreeks 1880 ontwaakten, en omgekeerd was hij dankbaar en verheugd enige jongeren te vinden die bereid waren zich voor hem open te stellen”), maar het boekje geeft een handzaam overzicht over de gedichten van Perk en Kloos en de omgeving waarin ze ontstonden en bekend werden.
Hoorweg is overigens het letterkundige pseudoniem van de enorm veelzijdige en productieve archeoloog Conrad M. Stibbe (1925), een specialist op het gebied van de klassieke oudheid die tot zijn pensioen hoofdconservator was van het Leidse Museum voor Oudheden, en die daarnaast als Hoorweg decennia lang oorspronkelijk werk én studies over anderen is blijven publiceren. Wat een fascinerende man is dat! Over hemzelf zou ik ook wel eens een boek willen lezen.
Het is altijd prettig om te merken dat iemand op zijn 88-ste nog een fraaie studie kan publiceren. Misschien is het ’t bewijs dat er dan tóch een ander mensentype bestaat met als belangrijkste kenmerk: jeugd.
Corrado Hoorweg. Van Mathilde tot Mei. De dichters van 1880 en de vriendschapssonnetten van Jacques Perk en Willem Kloos. Baarn: Tiem, 2014. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter