Hoe slecht staat het ervoor met de taalvaardigheid van studenten? Heel, heel, heel slecht – onder het niveau van basisschoolleerlingen. Althans wanneer we de media mogen geloven (BNR, Metro, Spitsnieuws, de Volkskrant) die gisteren verslag uitbrachten over het onderzoek waarop Anouk van Eerden en Mik van Es volgende week in Groningen promoveren.
Maar we mogen die media misschien niet geloven. Uit het proefschrift zelf blijkt in ieder geval dat die conclusie wel wat voorbarig is. Zo wordt eigenlijk nergens in het proefschrift beweerd of in ieder geval hard gemaakt dat basisschoolleerlingen beter schrijven dan studenten. Sterker nog, feitelijk ontbreekt iedere vergelijking: we weten ook niet of studenten het nu beter of slechter doen dan hun voorgangers tien of honderd jaar geleden, of dan de gemiddelde journalist van de Volkskrant.
Wat we weten is dat studenten in de International Business Communication aan de Hanzehogeschool zo’n 80 ‘fouten’ maken in een tekst van een A4’tje. Voordat we daar moord en brand over roepen, is het zinnig om te zien over wat voor fouten het eigenlijk gaat.
Het valt bijvoorbeeld op dat het gaat over ‘niet-lopende zinnen’, ‘verkeerd gebruikte’ en ‘overbodige’ woorden. Spelfouten komen volgens de onderzoekers niet zoveel voor. Opvallend is verder dat al die fouten kennelijk vrij makkelijk te repareren zijn: na een training van een paar maanden maakten de studenten er al veel minder.
Waar dat allemaal op wijst, volgens mij, is dat de studenten vooral nogal achteloos waren bij het formuleren van de eerste opdracht. Je krijgt ook nauwelijks inzicht in hoe die opdracht (‘schrijf iets over light-producten’) precies geïnterpreteerd werd: kregen ze er een punt voor? Werd het ze alleen maar gegeven als iets dat ze even moesten doen? En dat ze de tweede keer daarop gewezen waren, maakten ze dit soort fouten kennelijk ineens veel minder.
Het zou dus weleens zo kunnen zijn dat een groep studenten (30 in totaal) op de Hanzehogeschool in Groningen een paar jaar geleden een onduidelijke schrijfopdracht kreeg, en er toen met de pet naar gooide. Dat lijkt me niet iets om nieuw beleid op te bazeren.
Aleid zegt
80 leek mij ook erg veel, al heb ik wel studenten die dat aantal ruimschoots passeren. En dat zit dan zeker ook in spelfouten, maar inderdaad ook in zinnen die volledig ontsporen. En natuurlijk de beruchte de/het-fouten; bij de studenten die het zo bont maken, gaat het grotendeels om nt2'ers.
peter valkema zegt
Bazeren?
Dick Stada zegt
Die spelfout in het laatste woord is om respons uit te lokken?
Marc van Oostendorp zegt
?
Kim Verheij zegt
Wat pas echt idioot is, is dat studenten op 8 van dat soort 'fouten' zakken bij opleidingen waar ze een quickscan doen.
Marc van Oostendorp zegt
Die NT2'ers waren er hier uitgefilterd. Omdat het gaat over een Groningse school waren dat (kennelijk) alleen Duitstaligen.
Marianne van der Ploeg zegt
Is dat idioot? Een slechtlopende zin kan net zo storend zijn en net zo onprofessioneel over komen als een spelfout.
Anoniem zegt
Haha wow, bazeren.
Marc van Oostendorp zegt
Het gaat erom dat die 'slechtlopende zin' onder onduidelijke omstandigheden tot stand is gebracht, en dat door een klein groepje waarvan het onduidelijk is hoe representatief ze zijn voor 'de' Nederlandse student (Groningse studenten International Communication). Je kunt daar geen conclusies aan verbinden.
conscienza zegt
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
Milfje Meulskens zegt
Wel merkwaardig hoe de promovendi ook op de radio erover spreken, alsof er wel degelijk conclusies uit kunnen worden getrokken. Als dat dan niet in het proefschrift staat is dat op z'n zachtst gezegd merkwaardig, er lijkt meer aan de hand te zijn dan alleen maar de media die weer met iets aan de haal gaan. Ik ben benieuwd naar een wederhoor!
Gert de Jager zegt
Middelbare scholieren, het publiek dat ik ken, kunnen de ene dag een vrijwel foutloos opstel van 700 woorden schrijven en de volgende dag bij een collega aardrijkskunde een werkstuk inleveren dat stikt van alle mogelijke taalfouten.
De enige conclusie die je kunt trekken is die over een attitude: scholieren en studenten vinden het goed lopen van zinnen alleen maar belangrijk als een ander ze vertelt dat het belangrijk is. Dat is bij dat Groningse onderzoek blijkbaar niet gebeurd. Over capaciteiten zegt het inderdaad weinig of niks.
Marc van Oostendorp zegt
De beste wederhoor vind je door het proefschrift zelf te lezen, denk ik (de link staat in het stukje).
Lucas zegt
Als ik kijk naar mijn eigen schrijfvaardigheid in de vroege bachelor en die van mijn huidige scriptiestudenten zie ik weinig niveauverschil, met de kanttekening dat ik tijdens mijn scriptie al veel minder fouten maakte. Maar de meeste fouten zijn simpel te leren en tonen vooral een gebrek aan kritisch nalezen, d/t-fouten zie ik echt te veel. Dat is simpel aan te leren, en ik denk dat het probleem dus vooral is dat we studenten moeten leren kritisch fe kijken naar hun eigen tekst, niet dat ze helemaal niet meer kunnen schrijven.
Mient Adema zegt
Eigenlijk vond ik het verhaal aan alle kanten niet kloppen, omdat
– de te beantwoorden vraag (buiten het proefschrift) niet gesteld was (tellen we nou de kwaliteit van de geschreven taal van het studentje of willen we het resultaat zien van een afgemaakte middelbareschoolopleiding);
– is de bedoeling van de vragen aan de proefpersonen wel (inderdaad) goed doorgekomen, want je kunt je toch niet voorstellen dat iemand met een goed stel hersens iets twee keer gaat halveren als het maar een keer mag?
– waarom dat onderscheid tussen spelfouten en andere taalfouten en waarom dan nog eens extra de vraag of een fout de inhoud van het geschrevene al dan niet begrijpelijk maakt? Ik snap kromtaal soms opperbest.
– wat waren de criteria ter beoordeling? Moest er een extra beoordelaar bij om vast te stellen of iets fout was? Wisten ze het zelf dan niet?
Ik wil die promotie natuurlijk niet bij voorbaat dwarsbomen, want mijn onderzoek naar de kwaliteit van de promovenda vertoont feilen.
Ik zou eigenlijk weleens willen weten uit welke bron de taalfouten van afgestudeerde linguïsten voortspruiten, uit bedrijfsblindheid, uit domheid, uit provocatiezucht of uit ongeïnteresseerdheid. Waarop is het nu gebazeerd?
Een van mijn voorgangers had het over de attitude. Die indruk heb ik ook.
Taalprof zegt
Die attitude wordt in het proefschrift wel getoetst. Daar lijkt het niet aan te liggen. Wel constateren de onderzoekers dat driekwart van de fouten aan onoplettendheid toe te schrijven zou zijn. Dat suggereert dat de studenten wel zeggen te willen opletten, maar het niet doen (of niet kunnen).
Overigens had Marc het net over de onduidelijke omstandigheden waaronder de schrijfproducten tot stand zijn gekomen. In het proefschrift staat dat de dertig werkstukken random getrokken zijn uit een verzameling van werkstukken uit het reguliere taalbeheersingsonderwijs. Het ging dus niet om werkstukken die speciaal voor dit onderzoek gemaakt zijn, het ging om een normale schrijfopdracht uit een bestaande cursus.
Marc van Oostendorp zegt
Nee, dat zie ik niet zo duidelijk, althans niet bij de HBO-studenten (waar het om gaat). Het kan zijn dat ik iets gemist heb, maar als ik het goed zie, zijn er twee bronnen: de inleiding van een bestaand werkstuk, en een opstel over light-producten. Waar zie jij dat dit werkstuk een rol speelde bij de bestaande cursus over schrijfvaardigheid?
Mient Adema zegt
Zojuist wat door het proefschrift gesnuffeld en gezien dat er aan het onderzoek weinig lijkt te ontbreken. Het oogt heel degelijk en je kunt tenslotte wel aan het zeuren blijven en b.v. zeggen dat er op pagina 374 een typfout in de eerste alinea staat, toe te schrijven aan (uitsluitend) slordigheid. En een typfout hoeft nog geen taalfout te zijn, toch?
Al met al denk ik wel dat het proefschrift terecht een trend heeft aangegeven, maar dat concludeer ik dan niet als (zeg) universitair onderlegde maar meer als hbo-er die niet bij elk ontdekt verschijnsel de meetlat van de wetenschappelijke toets legt.
Vandaag is het "zeur niet zo", terwijl het vroeger "zeg het nog eens" was. Die attitude is er in principe wel, maar is bij nadere moeite vrij makkelijk weg te poetsen.
Taalprof zegt
pagina 94: 'De teksten hadden een omvang van maximaal één A4. Ze zijn in het cursusjaar 2007-2008 geproduceerd in het kader van reguliere schrijfopdrachten. De CIW-studenten kregen bij het vak Taalbeheersing de opdracht […] IBL-studenten moesten bij het vak Bedrijfscommunicatie/Nederlands een prettig leesbare tekst maken […] Verder bestond het hbo-materiaal uit Inleidingen die geschreven werden in het kader van projectverslagen.'
Van die 10 inleidingen is inderdaad onduidelijk waar ze vandaan komen en welke rol ze hebben gespeeld. Ik zie in de gauwigheid niet of er belangrijke verschillen waren tussen deze 10, de 5 in de les gemaakte opdrachten en de 5 thuis gemaakte opdrachten.
Marc van Oostendorp zegt
Juist, dank je wel. Dat van die 'prettig leesbare' tekst had ik over het hoofd gezien. Het is misschien een beetje kinderachtig, maar er staat toch niet bij op welke criteria de studenten dachten dat de tekst beoordeeld werd (als dat al gebeurde); en het zou eigenlijk ook wel interessant zijn om te weten of dit betekende dat een tekst met 80 fouten dan inderdaad een 5,5 kreeg.
Gert de Jager zegt
Ik heb nog niet alle 500 bladzijden van het proefschrift even zorgvuldig gelezen, maar het probleem met de schrijfvaardigheid van studenten en scholieren is volgens mij haar dubbelzinnige status. Aan de ene kant is het een vaardigheid die binnen opleidingen ongelooflijk belangrijk wordt gevonden; aan de andere kant wordt er zelden iemand werkelijk op afgerekend. Een medicus als Piet Borst klaagt erover dat hij als een ouderwetse bovenmeester het rode potlood moet hanteren in verslagen van aspirant-artsen. Tegelijkertijd zal hij niet snel een arts zijn bul onthouden vanwege een gebrek aan schriftelijke taalvaardigheid.
Op de marketingopleiding van de beide promovendi is het niet anders. Ook daar vormt schrijfvaardigheid niet de bestaansreden voor de opleiding. De schrijfopdrachten die de studenten hebben gekregen en waarop de analyses in het proefschrift zijn gebaseerd, zijn oefeningen. Vooralsnog is mij niet duidelijk wat voor consequenties fouten in die oefeningen hebben: voor het cijfer voor het vak Nederlands bijvoorbeeld. Of een onvoldoende voor het vak Nederlands erg belangrijk is op zo'n marketingopleiding, wordt ook niet duidelijk.
Scholieren en studenten passen zich aan aan wat van hen verwacht wordt: daarop zijn ze getraind vanaf het moment dat ze zindelijk werden. Wanneer ze zeggen dat ze goed schrijven belangrijk vinden, maar het vervolgens niet doen uit slordigheid en onoplettendheid – 75% van de fouten, begrijp ik -, passen ze zich ook aan. Ze stellen de prioriteiten die de omgeving stelt. Wanneer we het met elkaar anders willen, moet schrijfvaardigheid beslissend worden voor de toekenning van een diploma.
Marc van Oostendorp zegt
Volgens mij sla je de spijker op de kop! Zoals jij het zegt, zo is het geloof ik precies.
Jan Eberg zegt
Ik denk ook dat het er zo in de praktijk aan toe gaat. Waar je, zoals ook Piet Borst doet, moraliserend over kunt zijn, is dat de attitude van aanpassen staat voor méér dan alleen schrijfvaardigheid. Impliciet wordt een onderscheid zichtbaar tussen studenten met academische vaardigheden (zorgvuldig en precies formuleren, kritisch-reflectief en methodisch-analytisch denken en schrijven) en studenten zonder academische vaardigheden (goed is goed genoeg, als je elkaar maar begrijpt, 'u vraagt, wij draaien'). De consequenties van beide attituden werken op vele manieren door in de beroepspraktijk en de sociaal-communicatieve omgang met anderen in het algemeen.
Carel Jansen zegt
Afgelopen donderdag heb ik in de openbare bijeenkomsten waar Mik van Es en Anouk van Eerden hun proefschrift hebben verdedigd, onder meer een vraag kunnen stellen over het concept "fout" zoals dat bij hen is ingevuld. Die invulling heeft ertoe geleid, zo heb ik laten weten, dat ook een grote hoeveelheid retorische keuzes die de studenten anders hebben gemaakt dan de beoordelaars graag gezien zouden hebben ('verwarring zaaien' in plaats van 'verwarring wekken' of 'ondanks dit alles' in plaats van 'toch', om maar enkele van de vele voorbeelden te noemen) maar waarin geen enkele overtreding van welke grammaticale regel dan ook te herkennen valt, in de fouteninventarisatie terecht zijn gekomen.
Ik weet waar ik het over heb, want ik heb – als een van de weinigen tot nu toe – na flink aandringen toegang gekregen tot de dertig teksten waarin al die zogenaamde fouten gemaakt zouden zijn.
Ik heb Mik van Es intussen via zijn blogspot http://basaleschrijfvaardigheid.blogspot.nl/2014/05/goed-of-slecht-onderzoek-en-de-vk.html gevraagd of de wetenschappelijke eis van de controleerbaarheid er niet toe moet leiden dat de onderzoekers hun dertig teksten nu openbaar maken. Dan kan iedereen zichzelf een oordeel vormen over de werkelijke aard van de zogenoemde 'fouten' en over andere kenmerken van de dertig studententeksten. Ik ben benieuwd naar de reactie van Van Es en Van Eerden, en als die positief is – wat we toch werkelijk mogen hopen – naar de resultaten van analyses die anderen dan de beoordelaars die Van Es en Van Eerden destijds hebben ingeschakeld, maken van hun onderzoeksmateriaal.
Marc van Oostendorp zegt
Dank je wel, Carel. Het zou vind ik inderdaad een eis aan dit soort onderzoek moeten zijn dat het onderzochte materiaal, natuurlijk geanonimiseerd ter beschikking moet worden gesteld. Strikt juridisch heeft Van Es op zijn blog gelijk als hij stelt dat het auteursrecht niet in handen van de onderzoekers is, maar mij lijkt daar in dit geval wel een mouw aan te passen. Men kan de teksten publiceren met een disclaimer, waarbij auteursrechthebbenden die bezwaar hebben contact kunnen opnemen. Het Meertens Instituut heeft hier ruime ervaring mee (bijvoorbeeld bij de verhalendatabase). Enfin, de promovendi zijn blijkens dat weblog zeldzaam strijdbaar én zeldzaam hardleers.