Door Marc van Oostendorp
We hebben waarschijnlijk nooit in interessantere taaltijden geleefd dan nu, of in ieder geval niet sinds de Batavieren ons land binnen kwamen zetten met hun rare gebrabbel. Langzaam maar zeker komt het Engels op in onze samenleving. Het gaat niet met enorm wapengekletter gepaard, en je merkt er weinig van. Maar het gebeurt wel: twintig jaar geleden was er minder Engels in het openbare leven dan nu en meer dan veertig jaar ervoor. Dankzij het proefschrift dat Alison Edwards binnenkort in Cambridge verdedigt, komen we daar nu eindelijk wat meer over te weten: English in the Netherlands. Form, function and attitudes. (Het is helaas nog niet online.)
Wat vinden Nederlanders zelf van de veranderende taalsituatie? Over welke vorm van Engels gaat het? En ontstaat er hier inmiddels een vorm van Nederengels? Op al die vragen geeft Edwards – vaak voor het eerst – antwoord in een studie die imponeert door de alomvattendheid. Bijna alles wat willekeurige welke Nederlander ooit over het Engels gedacht heeft lijkt wel ergens een plaatsje te vinden in het proefschrift.
Op deze manier kunnen wat mythen worden doorgeprikt.
Meerderheid
Aan de ene kant hoor je bijvoorbeeld wel beweren dat ‘de mensen’ eigenlijk genoeg hebben van al dat Engels en weer ‘gewoon’ Nederlands willen spreken; aan de andere kant lees je dat Nederlanders een hekel hebben aan hun eigen taal en niet kunnen wachten tot ze kunnen laten zien hoe goed ze Engels spreken. Uit Edwards’ onderzoek blijkt dat een zeer grote meerderheid van de Nederlanders (minstens 70%) een heel nuchtere houding heeft. Jazeker, het Engels is belangrijk, maar het Nederlands is dat zeker ook en men moet beide talen op gepaste momenten weten te gebruiken.
Het groepje verstokte haters van het Engels is ongeveer even klein als het groepje dat meent dat we integraal op het Engels moeten overgaan: beide omvatten minder dan vijf procent van de bevolking.
Recently
Interessant is verder dat er wel wat voorzichtige aanwijzingen zijn dat er hier gaandeweg eigen normen ontstaan voor wat ‘correct’ Engels is. Curieus is bijvoorbeeld dat heel veel Nederlanders bijwoorden liefst helemaal aan het begin van een Engelse zin zetten óf helemaal aan het eind. Wanneer ze een (voor Britten en Amerikanen onberispelijke) zin als ‘I’ve been thinking recently about taking a holiday’ krijgen voorgelegd, wil 45% van de Nederlanders het woord recently verplaatsen.
Een van de informanten zegt zelfs expliciet: “Ik zou recently vooraan of achteraan in de zin zetten. Maar ik denk niet dat iemand met Engels als moedertaal zich aan deze zin zou storen.” (Misschien komt het doordat wij in het Nederlands zoiets juist nooit doen. Zo’n bijwoord aan het begin of eind klinkt des te Engelser.)
Norm
Interessant genoeg houdt tegelijkertijd een zeer grote groep van Nederlanders vooral het Brits Engels aan als de nastrevenswaardige norm. Hoewel men wel vaak toegeeft dat men een Nederlands-gekleurd Engels spreekt, wordt de zich mogelijk langzaam ontwikkelende eigen norm nog lang niet als zodanig erkend.
Edwards proefschrift maakt zo in een klap veel duidelijk over een interessante ontwikkeling die overal om ons heen is, maar waar bijna niemand op let. Ik hoop dat ze er nog eens een uitgebreide samenvatting over schrijft voor een groter publiek. Dat mag best in het Engels, zolang alle bijwoorden maar aan het eind van de zin staan.
Laat een reactie achter