Door Marieke Winkler
Vorige week was de laatste bijeenkomst van de Huizinga-onderwijsreeks ‘Science, scholarship and society’ waarin de reflectie op de geschiedenis van de geesteswetenschappen centraal stond en de vraag hoe we, ondanks de grote fragmentatie binnen de humaniora en de grote verscheidenheid aan onderzoeksmethoden, toch tot een gemeenschappelijke reflectie kunnen komen op de (maatschappelijke) waarde van de geesteswetenschappen.
Gastspreker voor deze laatste bijeenkomst was Wijnand Mijnhardt, hoogleraar vergelijkende wetenschapsgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht en één van de auteurs van het spraakmakende position paper Waarom de wetenschap niet werkt zoals zou moeten, en wat daar aan te doen is dat afgelopen september verscheen.
In zijn lezing ging Mijnhardt uitgebreid in op de verhouding tussen wetenschap en maatschappij en betoogde hij dat de geesteswetenschapper (weer) meer moet gaan kijken naar de vragen die in de samenleving spelen. Volgens hem worden studenten in de humaniora op het moment te eenzijdig opgeleid tot cultuurwetenschapper. Zeker researchmasterstudenten worden aan alle kanten doordrongen van het idee dat hun toekomst ligt in de wetenschap, terwijl kwaliteiten en competenties van afgestudeerde geesteswetenschappers veel breder kunnen worden ingezet:
‘Dames en heren, u bent geweldige analytici, u kunt goed lezen, schrijven, denken en spreken en dat is een kwaliteit die veel waard is binnen maar zeker óók buiten de universiteit!’
De geesteswetenschapper moet zich, volgens Mijnhardt, dus niet verschansen in de academie maar zich herbezinnen op zijn maatschappelijke taak. ‘Wij dienen een nieuwe rechtvaardiging te vinden voor de geesteswetenschappen in een wereld die voornamelijk wordt bepaald door grootkapitaal en een almachtige overheid, en waarin traditionele Bildungs-idealen hun betekenis hebben verloren.’
Mijnhardts betoog was opzwepend, en ja, misschien staan we inderdaad aan de vooravond van ingrijpende veranderingen van het wetenschappelijke bedrijf die een einde zullen maken aan de moordende publicatiedruk en het prevaleren van kwantiteit boven kwaliteit, maar voor de RMA’s en de enkele aio in de banken bleef de oproep tot herbezinning toch erg abstract. Hoe moeten we dat precies doen? Als jonge onderzoeker kun je moeilijk zeggen, ik publiceer wel wat minder zodat ik meer tijd heb om mijn materiaal en resultaten extra grondig te overdenken.
Bovendien is het niet alleen een kwestie van herbezinning op de academische praktijk door de wetenschapper zelf. Er is ook nog het dominante beeld van de wetenschap in de maatschappij dat niet strookt met de aard van veel geesteswetenschappelijk onderzoek. In het position paper wordt het standaardbeeld samengevat als ‘Het idee dat wetenschap 100% zekerheid biedt’ en ‘garant staat voor onweerlegbare kennis’. Dit beeld is volgens de auteurs een vertekend beeld. Het is in ieder geval een onvolledig beeld, want gebaseerd op slechts een deel van alle verschillende vormen van wetenschapsbeoefening die er zijn. Het position paper stelt daarom voor:
‘Laten we de mythes over wetenschap als enige plek op aarde waar ieder belangeloos en vervuld van hoge verheven idealen de prachtigste ontdekkingen doet, achter ons laten. (…) Een succesvolle ontmythologisering van wetenschap brengt de onderzoekers weer terug op het marktplein waar ze thuishoren, te midden van de potentiële gebruikers van nieuwe kennis.’ (6)
Ik vraag mij af of dit waar is. De vraag blijft namelijk staan: hoe ziet de herbezinning er uit? In welke termen moet de geesteswetenschapper denken als het niet in idealistische termen is – trouwens, ik streef wel degelijk naar betrouwbare kennis! – en niet in de gebruikelijke geesteswetenschappelijke termen? Dan kunnen we wel op het marktplein gaan staan, maar wat hebben we dan te zeggen? En laten we wel wezen: wie zit er écht te wachten op hordes kritische geesteswetenschappers die de ballon van objectieve, betrouwbare kennis gaan doorprikken?
Het nadenken over welke rol de wetenschapper kan spelen in het maatschappelijke veld is actueel en belangwekkend, ook binnen de literatuurwetenschap wordt al langer door sommigen een kloof tussen academie en breder publiek gesignaleerd (zie bijvoorbeeld McDonalds bekende The Death of the Critic(2007)), maar ik weet niet of een ‘ontmythologisering’ van het wetenschapsbeeld nu het beste middel is om daadwerkelijk een brug te slaan tussen de wetenschapper en het bredere publiek. Heeft niet ieder succesvol bedrijf tenslotte een aansprekende bedrijfsmythe die bijdraagt aan een leidende marktpositie?
Maandag 26 mei vindt aan de Radboud Universiteit het debat plaats ‘The PhD factory and the disposable scientist: current concerns in academia’. Directe aanleiding vormt het position paper Waarom de wetenschap niet werkt zoals zou moeten, en wat daar aan te doen is, dat overigens bij verschijnen niet heel positief ontvangen is op de Radboud. Zo uitte collegevoorzitter Gerard Meijer in zijn nieuwjaarsrede (januari 2014) flinke kritiek op de onzorgvuldigheid van het paper.
Het debat wordt georganiseerd door aio’s en post-docs van de Radboud Universiteit in samenwerking met de Vakbond voor de Wetenschap. Het richt zich in het bijzonder op de positie van de jonge onderzoeker en het tijdelijk personeel dat zo’n 40% van de academie uitmaakt (zie het persbericht van de Vakbond voor de wetenschap).
Laat een reactie achter