Door Marc van Oostendorp
Paul Claes kent geen twijfel. Hij weet hoe gedichten gelezen moeten worden, hij heeft de formule gevonden om dat te doen. Wie zijn methode volgt, kan ieder gedicht, hoe obscuur het ook is, openbreken en er de ware betekenis uit halen.
Dat blijkt – ook weer – uit zijn nieuwe bundel opstellen De sleutel, waarin hij ‘vijfentwintig gedichten van Noord en Zuid’ aan zijn methode onderwerpt. Hij citeert het gedicht, hij schrijft er twee pagina’s over, met aan het eind bijna steeds een witregel en dan een apodictische uitspraak: ‘Wie een middeleeuws gedicht wil ontcijferen, moet zijn Bijbel als intertekstuele sleutel bij de hand hebben’, ‘moderne gedichten zijn soms stoutmoedige interpretaties van oude gedichten’, ‘de paradox is vaak de sleutel tot het begrip’.
Er bestaan geen alternatieve interpretaties in deze wereld. Wie een gedicht anders begrijpt dan Claes, begrijpt het eenvoudigweg verkeerd.
Persoonlijkheid
Allerlei andere schrijvers over poëzie worden dan ook genadeloos aan de kant gezet: alsof ze nu Komrij heetten, of Balk-Smit Duyzentkunst – knoeiers waren het, die de juiste methode niet gebruikten, die geen geschiedenis kenden, of de woorden niet in het Woordenboek der Nederlandsche Taal hadden opgezocht. Sommige gedichten hebben eeuwenlang in het duister moeten verkeren voordat Claes er zijn licht over liet schijnen.
In weerwil van de titel gaat het daarbij om twee sleutels, volgens Claes: kennis van de traditie en kennis van de poëtica van de dichter. Nu lijken me dat eerder lopers dan sleutels: ja, als je wil weten wat een schrijver heeft bedoeld, moet je weten wat hij gegeven zijn achtergrond en zijn persoonlijkheid zou kunnen hebben bedoeld.
Duistere gedichten
Ik vind het fascinerend dat iemand zo echt kan denken: er echt helemaal van overtuigd kan zijn dat er één juiste lezing is van een gedicht. Als Komrij bijvoorbeeld het Egidius-lied leest als een weemoedige klacht van iemand die zijn vriend verloren heeft, wijst Claes hem terecht: er wordt in het gedicht toch juist gezegd dat het zo fijn is in de hemel? Projecteert die Komrij niet zijn moderne levensgevoel op de middeleeuwen? Dat het heel legitiem kan zijn om dat laatste te doen, bestaat in Claes’ wereld eenvoudigweg niet. (Dat er nog tientallen andere interpretaties van hetzelfde lied zijn, wordt niet eens genoemd.)
Tegelijkertijd: waarom eigenlijk niet? Waarom denk ik eigenlijk dat je ieder gedicht op allerlei manieren kan lezen? En vooral laat Claes zien dat zijn rotsvaste geloof in de ‘juiste’ interpretatie hem ook precies de hardnekkigheid oplevert om sommige duistere gedichten inderdaad voor het eerst een interpretatie te geven. Wanneer je denkt dat alles wat iedereen ergens in ziet óók wel kloppen, kom je natuurlijk nooit ergens.
Autoraampje
Een goed voorbeeld vind ik Claes’ analyse van het gedicht Gij zijt een bloem van Karel van de Woestijne, waarin hij laat zien dat de bezongen bloem in kwestie de maan is. En in het algemeen is hij het meest succesvol bij symbolistische dichters: daar is zijn methode natuurlijk ook op toegespitst. De dichters die van hun gedichten een puzzel maakten, die zijn het best te kraken.
Maar verder lijkt me de achterliggende gedachte onjuist. Er is geen enkel door mensen gemaakt object waarvan maar één ‘juiste’ manier is om het te gebruiken. In een auto kun je rondrijden, maar je kunt er ook in gaan zitten zoenen. Claes zou dan op je raampje tikken en zeggen: maar dit laat zien dat u de historie van het autobedrijf niet begrijpt! Daar heeft hij dan natuurlijk volkomen gelijk in.
Paul Claes. De sleutel. Vijfentwintig gedichten van Noord en Zuid ontsloten. Nijmegen: Van Tilt, 2014.
Laat een reactie achter