Geen groter geluk voor de hedendaagse academicus dan lange vliegreizen waarin je naast een kritisch ingestelde natuurkundige blijkt te zitten.
De mijne was een Amerikaans-Japanse vrouw op doorreis naar Engeland, waar ze een congres ging toespreken over “een theoretische vorm van vastestoffysica.”
Net als iedere moderne onderzoeker die ook maar enigszins bij zijn volle verstand was, lijd ik aan een lichte vorm van natuurkundenijd, dus na een paar minuten begon ik haar te overladen met al mijn woeste wensdromen over hoeveel beter alles is in de natuurkunde dan in de taalwetenschap. Hoe mooi hun theorieën zijn, en hoe stevig daarmee hun fundament. Hoe mensen begrijpen wat onderzoek doen betekent, en ook de buitenwereld dat moeiteloos inziet.
Maar het was volgens haar helemaal niet beter.
Ideaalbeeld
“We schrijven alleen nog maar artikelen,” zei ze. “met het ene experiment na het andere. Er zijn al tientallen jaren geen grote ontwikkelingen meer geweest. Niemand heeft daar tijd voor. Niemand neemt er tijd voor, we rennen van het ene congres naar het andere, publiceren het ene artikel na het andere, lezen ons suf aan alle artikelen op de internet-archieven. Maar niemand neemt nog de tijd om na te denken.”
“Hoe komt dat dan?” vroeg ik, vastbesloten om mij mijn ideaalbeeld niet zomaar te laten afnemen.
“Weet u,” zei zij, “het vak van onderzoeker is te veel een beroep geworden, een vak. Bovendien is er teveel onzekerheid. Het aantal banen stijgt wel, maar het aantal vaste banen niet. Jonge onderzoekers worden gedreven door ambitie, ze willen de beste zijn, ze willen 90 uur per week werken om dat te bereiken. Maar ze willen ook dat er een garantie is dat ze dat kúnnen bereiken. Dat er een verzameling vaste criteria is waaraan ze met al dat harde werken kunnen voldoen – dat degene die het hardst werkt ook de beste is.”
Nadenken over fundamentele vragen is te onzeker: wie weet of daar ooit iets uitkomt? Wie een carrière wil, moet vooral heel goed zijn in het oplossen van eindeloos reeksen ingewikkelde puzzels. Je moet heel slim zijn, maar wel op één specifieke manier.
Breedte
Onder ons trokken de vlakten van Siberië aan ons voorbij. “Ze willen daarom geen afstand meer nemen. Ze lezen niks buiten het vak, geen filosofie, en zelfs geen literatuur buiten hun eigen specialisatie. Geen tijd! Maar zo komt er dus nooit iemand meer met een origineel idee.”
Ze keek me even aan. “Dat is in de geesteswetenschappen natuurlijk anders,” zei ze. “Daar leest iedereen natuurlijk nog wél in de volle breedte. Daar is nog belangstelling voor ideeën, voor de eigen geschiedenis.”
Ik had duidelijk nog heel wat uit te leggen. Gelukkig hadden we nog meer dan zeven uur te gaan voor we aan zouden komen.
RHCdG zegt
Het goede nieuws: jullie zijn niet uit de lucht geschoten!
Marc van Oostendorp zegt
Ah, dát was het!
Hans Baaij zegt
Misschien ook eens nadenken over de milieugevolgen van al dat vliegen naar verre congressen. Wat dacht je van videoconferencing?