Door Marc van Oostendorp
Waar ligt de klemtoon in anani? Ik durf te wedden dat je zegt: op na. In een webexperiment dat we het afgelopen jaar gedaan hebben onder enkele duizenden sprekers van het Nederlands, is gebleken dat ongeveer zeventig procent van de sprekers dat doet bij woorden als deze die ze nog nooit eerder hebben gehoord, bijvoorbeeld omdat ze (de woorden) niet bestaan.
Waarom is er zoveel overeenstemming? Lang niet alle woorden met drie open lettergrepen hebben klemtoon op de tweede: in Panama ligt hij bijvoorbeeld op de eerste, en in chocola op de derde. Wel zijn de woorden met klemtoon op de tweede plaats in de meerderheid (kolonie, pyjama, cathode).
Het lijkt er daarom op alsof sprekers van het Nederlands op de een of andere manier kennis hebben van die statistische verdeling. Bij de uitvoering van een experiment vergelijk je het woord met een aantal woorden die je kent, en laat dat de klemtoon bepalen. Maar waarom?
Wanhoop
Ook uit allerlei andere onderzoeken blijkt dat mensen het klemtoonsysteem van hun taal kennen. Voor het Nederlands zijn hier vooral in de jaren tachtig een aantal interessante studies over verschenen, zoals dit boek van de Utrechtse geleerden Trommelen en Zonneveld. Een heel boek hadden zij nodig om de regels te noteren die de Nederlandse klemtoon beschrijven. En iedere Nederlander heeft die regels kennelijk als kind moeiteloos opgepikt — dat blijkt nu ook weer uit ons experiment
Nu pikken kinderen natuurlijk van alles en nog wat moeiteloos op. Nederlandse kinderen hebben bijvoorbeeld ook geen enkele moeite met de ingewikkelde plaatsing van het werkwoord (‘Ik loop op straat’ – ‘Jij weet dat ik op straat loop‘), terwijl het de meeste volwassen buitenlanders die onze taal willen leren tot wanhoop drijft. Ook daar zou je boeken over kunnen schrijven en dat is ook wel gedaan.
Internetexperiment
Alleen dat soort andere grammaticale kennis, daar heb je wat aan tijdens het spreken: je moet een nieuwe zin maken, en dat moet je ook weten waar het werkwoord hoort. Maar wanneer heb je iets aan de kennis van het klemtoonsysteem? Omdat het flexibel is, moet je uiteindelijk toch ook van ieder Nederlands woord leren of het volkomen regelmatig is, of een uitzondering. Behalve in ons experiment hoef je zelden of nooit een nieuw woord als anani uit te spreken dat je nog nooit eerder hebt gehoord.
We kunnen toch moeilijk aannemen dat kinderen zo’n ingewikkeld systeem leren omdat ze ooit misschien aan een internetexperiment gaan meedoen.
Computergeheugen
Fonologen als Trommelen en Zonneveld vroegen zich dit in de jaren tachtig overigens niet af. Hun antwoord zou indertijd vermoedelijk geweest zijn: alles wat voorspelbaar is, hoef je niet in je geheugen op te slaan. Wanneer we in onze hoofden een grammatica voor klemtoon hebben, hoeven we van alle woorden met voorspelbare klemtoon niet te onthouden waar die klemtoon ligt. Dat spaart geheugenruimte.
Inmiddels zien we dat als een typische redenering uit de jaren ’80, toen computergeheugens kostbaar waren en we dachten dat dit ook voor het menselijk geheugen gold. Inmiddels weten we dat computers eindeloos veel kunnen opslaan, en menselijke geheugens nog meer.
Draad
Wat is dan wel het nut van die kennis over regelmaat? Ik denk dat we haar niet gebruiken bij het spreken, maar juist bij het luisteren. Mensen spreken de woorden in een zin niet een voor een uit, maar plakken ze aan elkaar in een stroom die pas stopt als ze klaar zijn met spreken. De luisteraar heeft daarbij de ingewikkelde taak om de woorden uit elkaar te houden.
En daarbij helpt het om te weten dat de klemtoon in Nederlandse woorden overwegend op de voorlaatste lettergreep ligt. Ook als je alles niet in eerste instantie goed verstaat, weet je in ieder geval dat er één lettergreep na de klemtoon waarschijnlijk een nieuw woord begint. Zodat je in ieder geval daar de draad weer kunt oppikken.
Laat een reactie achter