De “verlamming die tegenwoordig over de geesteswetenschappen ligt” is er volgens de Duitse filosoof Peter Sloterdijk in zijn boek Je moet je leven veranderen aan te wijten “dat de beoefenaren zich in meerderheid hebben opgesteld als ongebonden beschouwers in het archief [waarin alles zonder onderscheid wordt opgeslagen en bewaard] en het programmatische werk aan de vorming van een toekomstige beschavingscode aan het toeval en het fanatisme hebben overgelaten.”
(Ik vertaal het zelf even vrijelijk. Ja, het boek stamt uit 2009; ik kan hopelijk wel alles lezen in mijn leven, maar niet alles tegelijkertijd.)
Kenteren
Sloterdijk beweert in het boek dat de mens een wezen is dat omhoog wil, dat door oefenen, oefenen, oefenen naar het onmogelijke wil reiken. Allerlei ontwikkelingen die hij uitvoerig bespreekt, hebben er in de moderne tijd echter toe geleid dat afgezien van enkele reservaten zoals de topsport dat gereik is geraakt. En een van die ontwikkelingen is dus dat geesteswetenschappers er genoegen mee nemen te beschrijven wat er zich zoal in de wereld voordoet in plaats van te expliciteren wat het onmogelijke is waar gereikt naar zal moeten worden. Men blijft, in Sloterdijks woorden, “in het basiskamp”.
Sloterdijk voorspelt ook dat dit zal kenteren. Inmiddels, vijf jaar later, is daar misschien wel een aanwijzing voor. In ieder geval in mijn eigen vak, de taalkunde.
Opboenen
De taalkunde is natuurlijk bij uitstek een gebied waarin zeer uitgebreide theorieën zijn geproduceerd van de manier waarop het basiskamp in elkaar zit, en er al decennialang geen enkele poging wordt gedaan om te schiften, of een ordening aan te brengen.
Hoe zou je dat ook moeten doen? Er is natuurlijk de klassieke traditie van ‘correct’ en ‘verzorgd’ taalgebruik, en taalkundigen wordt soms wel verweten dat ze zich daar niet mee bezig houden, maar ook als ze dat wel zouden doen, zou het weinig verschil maken. De eisen die de gemiddelde taaladviseur aan een tekst stelt hebben weinig te maken met reiken naar het onmogelijke; ze gaan hooguit over het opboenen van het basiskamp.
Nieuwe normen
Naar het onmogelijke reiken in taal, dat zou moeten zijn: jezelf steeds mooier en eleganter uitdrukken, zoveel mogelijk talen vloeiend spreken, en moeilijke boeken kunnen lezen. Dat zijn allemaal vaardigheden op hun retour waarin je je eindeloos kunt oefenen, maar waarover de wetenschap weinig te zeggen heeft. Er is natuurlijk wel taalbeheersingsonderzoek, maar dat gaat toch over meer alledaagse, bereikbare doelen, zoals begrijpelijk of overtuigend schrijven en niet over op je allermooist schrijven.
Toch zijn er wel aanwijzingen dat er wat verandert, dat taalkundigen terugkeren naar de vraag wat mooie stijl is, hoe het beter kan. Zo publiceerde de beroemde taalpsycholoog Steven Pinker vorige week een boek The Sense of Style waarmee hij moderne mensen beter wil leren schrijven – niet correcter of verzorgder, niet overtuigender of begrijpelijker, maar beter.
Ik moet het boek nog lezen, ik ga dat voor 2019 zeker doen, maar ik kan me voorstellen dat je met begrip van het basiskamp ook inderdaad iets kan zeggen over hoe je beter kunt worden, steeds beter. Hoe je nieuwe normen voor taalgebruik kunt stellen zonder deze over te laten aan toeval en fanatici.
Laat een reactie achter