Een vraag stellen – hoe doe je dat? In het Nederlands zet je meestal het bevraagde zinsdeel vooraan, onmiddellijk voor het werkwoord. Dus de vraag die hoort bij “Petra haat pinda’s” is “wat haat Petra?”, de vraag die hoort bij “ik hou van jou” is “van wie hou je?” en de vraag die hoort bij “je doet dat zo” is “hoe doe je dat?”
Maar dat is niet de enige mogelijkheid. Soms kan je ook een vraag stellen terwijl je het vraagwoord als het ware op zijn plaats laat staan:
- Petra haat wat?
- Jij houdt van wie?
- Je doet dat hoe?
Je maakt zo’n zin bijvoorbeeld wanneer je de ander niet goed hebt gehoord (‘Petra haat pinda’s’ – ‘Petra haat WAT?’) – dat noem je een echo. Zoals Jonathan Bobaljik en Susi Wurmbrand opmerken in een nieuw artikel, kan de vraagwoordgroep soms ook blijven staan als er helemaal geen sprake is van een echo.
- – Ik ben vorige week naar Patmos gegaan. -Jij bent om welke reden naar Patmos gegaan?
- – Dan vragen we dat aan hun partners -En deze partners bereiken wij op welke manier precies?
- – Ik had niet veel geld, dus heeft meneer Jansen me geholpen.- En deze hulp duurt nu al hoeveel jaar?
De auteurs wijzen er ook op dat vraagwoordgroepen in bijzinnen wel altijd vooraan laat staan. De tweede zin hieronder kun je absoluut niet zeggen:
- Ik weet niet om welke reden jij naar Patmos bent gegaan. [goed]
- Ik weet niet of/dat jij om welke reden precies naar Patmos bent gegaan. [uitgesloten]
- Ik weet niet of ik wel naar Patmos ga.
- Jij weet niet of je wel WAARHEEN gaat?
Laat een reactie achter