Door Marc van Oostendorp
Hoe moet je leven? Misschien als L.Th. Lehmann (1920-2012), die volgens het omslag van het nieuwe, aan hem gewijde nummer van De Parelduiker ‘dichter, prozaïst, essayist, criticus, jurist, scheepsarcheoloog, muzikant, tekenaar, danser, componist’ en vertaler was.
In sommige hoekjes van het tijdschrift vind je dat er ook in Lehmanns leven zorgen en problemen zijn geweest – tot hij op 75-jarige leeftijd promoveerde voelde hij zich kennelijk als wetenschapper niet erkend. Maar vooral krijg je toch de indruk van iemand die een leven leidde vol spel. Iemand die onbekommerd onzin kon opschrijven als:
Heepedreem juuke deemp grolf simpe. Slaamzaark brip toorkel suweel stufex aam gostirp jaalswoe treggel jieber faampe okkedof foukobroorzek jinnefoek hambanars wiebossarch repsek supe drofous. Klerwiege duderoor dad-dax briool snetsisaak jorribrol pamfook horbe jichel sopilok drammel stiplop jurbe emzeuper fnalstuuk poomp aaxaak. Fefter jorkus hoppedrook siefaal gnebbestuijer hilgrik seerkpoom jalleroezert kweesteblef groulswor nuddels ippefaak gnors.
Fnalstuuk
Deze tekst komt uit het boekje Kort verslag van de gebeurtenissen, een van de zeldzame voorbeelden van nonsensproza in het Nederlands: ‘circa 15.000 denkbeeldige woorden die Lehmann eind jaren zestig heeft uitgetikt’, volgens Matthijs van Boxsel in zijn artikel in De Parelduiker: “Naast het tekort aan betekenis staat een overdaad aan monsterlijke woordvormingen, in het gareel gehouden door een klassieke interpunctie. De zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen meestal met een punt. De woorden zijn gescheiden door spaties. Komma’s. vraagtekens, accenten en onderstrepingen ontbreken, we vinden alleen een enkel uitroepteken hier en daar. Maar is er sprake van een syntaxis? Kunnen we een onderwerp en een gezegde aanwijzen?”
Dat zijn legitieme vragen. De tekst lijkt bij oppervlakkige beschouwing op het Nederlands. De woorden staan weliswaar in geen enkel woordenboek, maar ze kunnen dat – in ieder geval in de bovenstaande alinea en in het andere door Van Boxsel geciteerde materiaal – wel vrijwel allemaal zijn. Je vindt bijvoorbeeld wel woorden die beginnen met fn (fnalstuuk, zoals fnuiken), of met gn (gnebbestuijer, zoals gnoe), maar geen woorden die beginnen met tn.
In de bovenstaande alinea is een groepje systematische uitzonderingen: deemp, faampe, poomp. Allemaal woorden met een lange klinker, gevolgd door mp en eventueel een (toonloze) e. Daarvan zijn geen voorbeelden in het alledaagse Nederlands.
Heepedreem
Dat het geen Nederlands is, blijkt vooral uit het feit dat er geen functiewoorden worden gebruikt. Niet alleen staat er geen de of ’t of is in de zinnen, vrijwel alle woorden zijn groot en zwaar, ze hebben twee lettergreppen of minstens een lange klinker of twee medeklinkers op een rij. Zo zijn functiewoorden niet, en de suggestie wordt dan ook gewekt dat ieder woord een inhoudswoord is, zij het een inhoudswoord zonder inhoud.
Er is wel taalkundig onderzoek gedaan naar glossolalie, het spreken in tongen zoals bijvoorbeeld leden van de Pinkstergemeente dat doen. Daaruit blijkt dat mensen een voorkeur blijven houden voor klanken en klankcombinaties uit hun moedertaal, en ook dat je er herhalingen van klanken in vindt zoals in de eerste aangehaalde zin (Heepedreem juuke deemp grolf simpe). De taal van Kort verslag lijkt daar precies op, een vorm van niet-religieus spreken in tongen: de schrijver heeft zijn taalmotortje aangezet en zich in zijn taalspel nu eens niet laten leiden tot de storende regel dat alles wat je zegt betekenis moet hebben.
Laat een reactie achter