“Met kennelijk genot”, meldde de jury van de PC Hooftprijs gisteren, ” (her)gebruikt Anneke Brassinga bijna vergeten of in onbruik geraakte woorden, die in haar gedichten opnieuw worden geproefd en gesmaakt.”
Dat klopt volgens mij niet: Brassinga gebruikt geen woorden. Althans, niet volgens het werk van de dichter zelf, en waarom zouden wij het beter weten? In haar werk, in het beeld van de wereld dat opdoemt in haar gedichten, leidt de taal haar eigen leven en wanneer iemand haar zou proberen te gebruiken, ontstaat er alleen maar onheil. En terwijl de hoofdzin “Brassinga gebruikt” te actief is, is de bijzin (“worden geproefd en gesmaakt”) juist weer te passief: het is wel degelijk Brassinga die proeft en smaakt.
In haar laatste bundel, het onlangs verschenen Het wederkerige, staat het uitgelegd:
Het ware leven
Hoe mensen erin slagen vast te houden aan
de nergens op gestoelde onderstelling dat zij spreken
om belangrijke, zinvolle zaken bij te dragen
vond Novalis al in 1797 bewonderenswaard.
Wat niemand weet, zei hij, is dat de taal,
abstract van aard, uitsluitend zich bekommert
om zichzelf, zoals miraculeus geopenbaard wordt
zodra iemand maar wat kletst omwille van
de conversatie – dan knikkeren de woorden
in hun eigen ongehoorde glans
om bovenaardse buit en laten zich
daarbij door ons gepondereer niet storen.
Heerlijkheid
Dit gedicht is (zoals het zelf al zegt) een parafrase van een tamelijk bekend fragment waarin Novalis – de Duitse Romantische denker en dichter Friedrich von Hardenberg – uitlegt wat volgens hem taal is: “Het is eigenlijk raar gesteld met spreken en schrijven: het ware gesprek is een puur woordenspel. Je kunt de belachelijke vergissing alleen maar bewonderen, dat mensen menen dat ze spreken omwille van de dingen. Het bijzondere van de taal is dat ze zich alleen maar om zichzelf bekommert, en dat weet nu juist niemand. Daarom is het zo’n wonderbaarlijk en angstwekkend geheim – omdat juist iemand die praat om maar wat te zeggen, de heerlijkste en origineelste waarheden spreekt. Als hij echter over iets in het bijzonders wil spreken, laat de taal hem slechts belachelijke en misplaatste rommel uitkramen.”
Pogingen om de taal te ‘gebruiken’, zegt Novalis, leiden alleen maar tot ongelukken. Zomaar in het wilde weg wat zeggen om maar wat te zeggen, kletsen omwille van de conversatie – je door de taal laten gebruiken in plaats van andersom – dát is pas de ware heerlijkheid en originaliteit.
Onverhoeds en vergeefs
Met die ‘monoloog’ van Novalis is wel iets vreemds aan de hand. Het lijkt wel degelijk zijn bedoeling om daar met woorden ‘belangrijke, zinvolle zaken’ bij te dragen. De eerste twee strofen van ‘Het ware leven’ zijn daar bijna een parodie op: door het binnenrijm wordt extra de nadruk gelegd op al die pompeuze woorden bewonderenswaard, van aard, geopenbaard. Het heeft wel erg veel iemand voor iemand die de inhoudsloosheid voorstelt.
Maar in de laatste strofe gaan de woorden ineens hun eigen gang: lekker knikkeren! Om bovenaardse buit nog wel! En zich daarbij niet laten storen en zeker niet door gepondereer, of door dichters die onverhoeds en vergeefs zouden proberen ze te gebruiken! De zinnen slaan uit het lood, en pas dan komen de bijna vergeten of in onbruik geraakte termen los, die we kunnen proeven en smaken.
Anoniem zegt
Leuk stuk!