door Jan Stroop
Op Wikipediavind je ook een hoofdstuk over het Poldernederlands. Dat gaat over mijn ontdekking en beschrijving van dit sub-ABN. Een intrigerende passage in die tekst is de volgende:
“Critici van het concept Poldernederlands wijzen erop dat het verschijnsel van de lager aangezette diftong op zichzelf niet nieuw is. De verlaging van de diftongen in de Hollandse dialecten is reeds sinds de zestiende eeuw gaande, zowel in het Nederlands als in de andere West-Germaanse talen.”
Wie deze critici zijn weet ik niet, maar ’t zijn zeker geen dialectologen, want die zouden nooit gesuggereerd hebben dat de verlaging in de Hollandse dialecten te vergelijken is met de verlaging die de essentie is van het Poldernederlands. In mijn boek Poldernederlands (1998) wijs ik dat verband al met argumenten van de hand.
Ik heb overigens nooit de moeite genomen om me met die Wikipedia-tekst te bemoeien, maar nu zag ik onlangs dat in het recente (2014) monumentale boek Language and Space, Dutch dezelfde suggestie naar voren gebracht wordt en nog wel door fonoloog Marc van Oostendorp. Op twee plaatsen. Eerst op bladzijde 407: “In any case, our previous discussion clearly shows that both vowel-related phenomena were present in the rural dialects of Holland and Utrecht before the rise of Polder Dutch…..”
En nog duidelijker op bladzijde 451: “ In Chapter 21 it was argued that the changes mentioned by Stroop (1998) are actually all attested in the original Holland dialects.” Als Van Oostendorp hier alleen bedoelt dat het fenomeen verlaging zowel in de Hollandse dialecten voorkomt als in ’t Poldernederlands dan ben ik ’t met hem eens. Sterker nog: dat heb ik al laten zien in mijn boek. Het zou me trouwens niet verbazen als de Wikipedia-critici hun wijsheid aan dat boek ontleend hebben.
Maar dat de veranderingen die ik in 1998 noem en die samen het kenmerk vormen van ’t Poldernederlands, allemaal in de originele Hollandse dialecten voorkomen, is volstrekte onzin. Dat ik er nu toch een punt van maak, komt door een toeval. Onlangs kreeg ik een mailtje van Patrick Burgers. Hij schreef me naar aanleiding van zijn lectuur van mijn artikel ‘Diffuse diftongering’:
“Ik heb een vraag over een specifieke uitspraak van de diftong IJ in bijvoorbeeld ‘kijken’ in een aantal regio’s in de provincies Holland. Het komt denk ik in de buurt van Polder Nederlands, maar verschilt met de duur van de ‘ai’ klank: het is niet de ‘open kaak’ AAAI maar meer een staccato ‘AI’ zoals een hond roept ‘kai kai kai’ als die met pijn wegrent. Deze uitspraak meen ik vaker te horen in kustplaatsen NH van het noordelijk deel van ZH, en ten noorden van Amsterdam, omgeving Hoorn en aan de rand van het Markermeer. Enkele presentators van RTVNH hebben bijvoorbeeld een duidelijk kortere AI uitspraak dan de Polder Nederlandse.”
Dat mailtje zette me ertoe aan om nog eens te kijken hoe ’t ook alweer zit, meer in ’t bijzonder in ’t deel Noord-Holland (1969) van de Reeks Nederlandse Dialectatlassen. De enquêtering voor dat deel is het werk van Jo Daan geweest. Ze spelt de klinker in woorden als klein, kijken en wij inderdaad als [ai] en dat is een andere klank dan die ze noteert in woorden als zaaien, maaien en naaien. Die spelt ze als [a.i]. Overigens zegt een eventuele overeenkomst van een enkele klinker in ’t Poldernederlands en de Hollandse dialecten nog niets over hun relatie.
Dat materiaal van de RND heb ik zelf gebruikt voor mijn onderzoek naar de diftongering van de oorspronkelijk lange [i:] in het hele Nederlandse taalgebied. Ik heb daar tien woorden voor geselecteerd: blij, pijn, rijp, kwijt, tijd, kijken, krijgen, gelijk, vijf en prijzen, waarvan ik de klinkers heb geïnventariseerd en in kaart gebracht.
Uit mijn onderzoek kwam naar voren dat de diftongering en verdere verlaging van de klinker niet betekende dat de klinker in alle tien die woorden per plaats dezelfde klinker vertoonde, bijvoorbeeld alle tien een eiof, een verlaagde stap verder, alle tien een ai. Er zijn plaatsen waar die woorden inderdaad allemaal dezelfde klinker vertonen. Maar in veel meer plaatsen is dat per woord verschillend. Het ene woord heeft nog de oorspronkelijke lange [i:], ’t andere een ei. In Hollandse dialecten zie je vaak in ’t ene woord een ei, in ’t andere een ai. Vanwege die verschijnselen heet mijn artikel ook ‘Diffuse diftongering’ (1981).
Nog diffuser wordt ’t plaatje als je er ook nog de korte ei bij betrekt. Ik heb dat nu gedaan in een deel van Zuid-Holland, dat bekend staat om zijn ai-klank. Je kunt daar het materiaal van de MAND/FAND/GTRP-database, met dialecttranscripties uit de periode 1980-1995, voor gebruiken. Die gegevens zijn digitaal beschikbaar: http://www.meertens.knaw.nl/mand/database/
Ik heb gekeken naar de uitspraak van fijn en klein in 50 plaatsen in het zuidelijk deel van Zuid-Holland. In maar negen plaatsen hadden die woorden alle twee een ai-achtige klinker. In alle andere had een van de twee een ei, de andere een ai. Systeem zit er niet in. Je zou verwachten dat klein eerder een verlaagde klinker heeft dan fijn, omdat ’t vanouds al een diftong heeft. Maar nee, ’t is nog vaker andersom: fain naast klein.
Neem je ook nog de andere diftongen en de lange klinkers onder loep dan is de diffusiteit nog groter. Ik kies drie plaatsen van de genoemde negen als voorbeeld, omdat die nog het meest trekken van verlaging vertonen:
fijn huis koud been beuk poot
Lekkerkerk ai ᴧy au Iә ø: o:
Dordrecht ai ᴧy au Iә ø: o:
Sliedrecht ai ay au e øy ɔ:
Het Poldernederlands was het onderwerp van het promotieonderzoek van Irene Jacobi, On variation and change in diphthongs and long vowels of spoken Dutch (2009). Jacobi onderzocht de klinkers van 70 sprekers uit het Corpus Gesproken Nederlands, ondermeer om in hoofdstuk 4 de volgende hypothese te toetsen:
“The long vowels and diphthongs of Dutch vary interdependently. If the pronunciation of /εi/ is changing, the diphthongs /œy/ and /au/, and the long vowels /e:/, /ø:/, and /o:/ are, too.” (Jacobi 125).
(Vertaald: De veranderingen van lange klinkers en diftongen van het Nederlands hangen met elkaar samen. Als de uitspraak van /εi/ verandert dan gebeurt dat ook bij de diftongen /œy/ en /au/ en de lange klinkers /e:/, /ø:/ en /o:/. )
De resultaten: “In onze data nemen, bij zowel vrouwen als mannen van de oudste en de middelste generatie, de lange klinkers /o:/ en /e:/ een positie in die dicht ligt bij ’t gebied van de eerdere realisaties van de diftongen /au/ en /εi/, doordat ze [ɔu]-achtig en [εI]-achtig worden. De uitspraakveranderingen van de oude naar de middelste generatie, wat de meest significante zijn in onze data, kan als volgt beschreven worden: bij de hogeropgeleiden veranderde /o:/ van [oU] naar [ɔu], /e:/ van [eI] naar [εI], /εi/ van [εI] naar [æI], /au/ van [ᴧu] naar [au] en /œy/ van [3y] naar [ɐә].” (Jacobi 87). Hoogopgeleide sprekers die bij de gewone diftongen sterk diftongeren doen dat ook bij /o:/ en /e:/ (Jacobi 89).
Samengevat (Jacobi (87):
De woorden (als) tijd uit koud beet boot
De klanken [æI] [ɐә] [au] [εi] [ɔu]
Met andere woorden, deze samenhangende veranderingen, die ik Poldernederlands genoemd heb, vormen dus een drievoudige ‘kettingverandering’ (Chain Shift). De Hollandse dialecten verschillen wezenlijk van het Poldernederlands. Die kennen alleen incidentele verlagingen en niets wat ook maar lijkt op een kettingverandering. De lange klinkers als in been, beuk en poot diftongeren er juist niet.
Nog een belangrijk verschil. De diftongering in de Hollandse dialecten is een diffuus fenomeen en voltrekt zich woord voor woord. In het Poldernederlands is het een puur fonologische ontwikkeling: ELKE ei verandert richting aai, ELKE uiverandert richting au, enzovoorts. De afwezigheid van diffusiteit lijkt me trouwens inherent aan een kettingverandering.
In haar Samenvatting concludeert Jacobi (125): “De resultaten van hoofdstuk 4 wijzen inderdaad op een patroon van verlaging en diftongering. Dit patroon werd aangetroffen bij alle genoemde klinkers, niet alleen bij /εi/.”
Dat patroon wordt in welhaast volmaakte vorm aangetroffen in de spraak van professor Beatrice de Graaf (1976), hoogleraar ‘History of International Relations & Global Governance’ aan de Universiteit Utrecht. Hier https://www.youtube.com/watch?v=BhMLn58M0fA
En ik heb ’t 16 jaar geleden al uitgebeeld in mijn boek Poldernederlands (1998):
AANVULLING
Jacobi gebruikt in haar proefschrift de tekens van de International Phonetic Association. De waarde van die tekens kan afgeleid worden uit de klinkerdriehoek van de IPA.
Marcel Plaatsman zegt
'n Interessante aanvulling op het inmiddels klassieke boekje!
Toch lijkt de hier gewekte indruk, dat de dialectvoorbeelden ontwikkelingen van Standaardnederlandse klanken tonen, mij niet juist. De ie-klank in het woord "been" ("bien" dus) is vrij typisch voor (o.m.) het Hollands, maar gaat op een oudere taalsituatie terug, niet op het standaardtalige "been". Ook de oo-klank van "poot" zou op een andere oo dan de Standaardnederlandse terug kunnen gaan, nl. de oude scherplange oo. Dat (oudere stadia van) deze dialecten die klanken bewaard hebben is mooi, maar voor dit onderzoek niet echt relevant.
Het zou dan beter zijn om naar woorden te kijken die ook in de dialecten vanouds al een met het AN overeenkomende ee- of oo-klank hebben, bv. "geef", "boog", "over". Daar zul je dan in een groot deel van het taalgebied diftongeringen aantreffen, zelfs in het van Poldernederlands gevrijwaarde België (Antwerpen). Dat verschijnsel is ook in Holland al oud, Boekenoogen beschrijft het bv. al in zijn Zaansche Volkstaal.
Vaak wordt er naar het Rotterdams verwezen (eerder dan naar het Lekkerkerks, lijkt mij). Er zijn in het Rotterdamse dialect volop voorbeelden van een diftongering die toch wel op de Poldernederlandse lijkt terug te vinden. Dat dialect lijkt verder ook niet veel van die oudere Hollandse vormen te bewaren, waardoor de verschuiving inderdaad regelmatiger overkomt (ook al is de verschuiving in die andere dialecten natuurlijk minstens zo regelmatig, alleen op minder woorden van toepassing, omdat die niet de benodigde klank hadden).
De ai-klank die in Noord-Holland veel voorkomt klinkt inderdaad anders dan in het Poldernederlands. Andere diftongeringen hebben in deze regio ook niet zelden een andere uitkomst, zo kan de zachtlange ee er vaak wat euj-achtig klinken (een klank die zelfs tegenover een ei-achtige klank kan staan, die in o.m. West-Friesland op de plek van de scherplange ee komt). Toch zou het natuurlijk nog steeds goed om eenzelfde ontwikkeling kunnen gaan, waar dan nog wat andere, regionaal beperktere verschijnselen een invloed op hebben uitgeoefend.
Jan Stroop zegt
De indruk heb ik niet gewekt, meen ik. Die komt voor uw rekening. Ik herhaal: Er bestaat geen relatie tussen Poldernederlands en welk dialect ook. Dat er overeenkomsten zijn, is wat anders.
Dit is waarom 't Poldernederlands uniek is:
1. 't Is een gevolg van een kettingverandering: de drie lange klinkers krijgen een wijdere (lagere) uitspraak en diftongeren en dat leidde ertoe dat de drie corresponderende diftongen lager worden uitgesproken (Of misschien juist andersom!).
Alle zes deze elementen doen dus mee.
2. 't Kent geen lexicale diffusie.
Marcel Plaatsman zegt
Die indruk zou inderdaad gewekt kunnen worden. Om eerlijk te zijn lijkt uw betoog zelfs van een dergelijke misinterpretatie uit te gaan, anders zijn de argumenten wel erg onnavolgbaar.
Als in een zeker gebied de dialectische zachtlange ee een eei wordt, en in datzelfde gebied de standaardtalige ee (die zachtlang is) ook een eei wordt, dan ligt het wat mij betreft juist voor de hand daar een verband in te zien. De ketting is in veel Randstaddialecten te zien: ee > eei, oo > oou, eu > eui, en inderdaad moeten ook de bestaande diftongeren dan wel verschuiven, die worden ofwel monoftongen (Haags, Amsterdams), ofwel lagere diftongen (Rotterdams). Een omgekeerde beweging kan inderdaad ook: de diftongen zijn dan eerst verschoven, waarna er voor de monoftongen ruimte was om ook op te schuiven; zelf voel ik wel wat voor de veronderstelling van 'n drag chain.
Ook in de Hollandse dialecten zou je zo'n kettingreactie kunnen waarnemen, alleen moet je daarbij wel van de klankstand van die dialecten uitgaan, niet van die van het AN. "Bien" wordt niet zomaar "beein", niet in het Poldernederlands en dus ook niet in het Lekkerkerks, maar een woord dat daar van oorsprong al een zachtlange ee had zou natuurlijk wél aan die verschuiving kunnen meedoen (en doet dan in veel Hollandse dialecten ook gewoon, het Lekkerkerks ken ik verder niet). Van "lexicale diffusie" lijkt me dan ook geen sprake, de klankverschuiving is gewoon regelmatig, in die zin dat alle zachtlange ee's een eei opleveren, en alle zachtlange oo's een oou.
In dialecten die ij en ei onderscheiden is het natuurlijk ook niet verrassend dat daar wel ei verschuift (bv. Wierings ei > oai), maar niet ij (in datzelfde Wierings uitgesproken als "ie"). Het vertrekpunt is niet hetzelfde, en dus het resultaat ook niet.
Natuurlijk kunnen ook andere klanken van invloed zijn. "Boor" wordt ook in het Poldernederlands geen "bour" en ook "school" wordt meestal niet "schoul". Hier hoor je vaak een verkorting (wat, met de eveneens frequente w-uitspraak van de l na een klinker, nog interessante nuanceverschillen kan opleveren, ow vs, oou). Ook dat lijkt me geen lexicale diffusie.
Ook "roze" wordt niet "rouze", ook al is het prima AN om "roze" met een lange oo uit te spreken – alleen is dat in Holland ongebruikelijk en dat lijkt toch de basis te zijn. Ook dat is dus weer geen lexicale diffusie voor mij: de vertrekklank in de Hollandse uitspraak van "roze" (of "zone") is gewoon niet de klank die je voor de oou-diftong nodig hebt. Je kunt "roze" dus niet eerlijk met "roos" vergelijken, zoals je "bien" niet eerlijk met "been" kunt vergelijken.