Door Marc van Oostendorp
Wat gebeurt er wanneer je de woorden sinecure en zee op een centimeter afstand zet? Of wanneer je rozen, sommen en mokkel zo dicht bij elkaar plaatst dat ze bijna beginnen te rijmen?
Het is een soort standaardtechniek van moderne dichters geworden. Waar je vroeger je lettergrepen in een regelmatig ritme moest kunnen plaatsen en een rijmwoordenboek altijd van pas kwam, hoort een moderne dichter, zo lijkt het wel moeiteloos van de taal van de straat te kunnen overspringen naar dat van het gemeentehuis, en vanaf daar weer in één moeite door naar dat van het bordeel.
Piet Gerbrandy is een van de meest gelauwerde dichters én poëziecritici van het moment. Hij beheerst die moderne techniek dan ook als geen ander. In zijn laatste bundel, Vlinderslag (genomineerd voor de VSB-prijs) staat onder ieder gedicht schuingedrukt een volkomen, schijnbaar uit een krant of brochure gekozen, triviale zin (‘Heldere afspraken kunnen voorkomen dat men elkaar misloopt’, ‘Serieuze vertragingen blijken nooit helemaal te vermijden’, ‘Er is bij de overheid en in het bedrijfsleven terecht veel aandacht voor integriteit’), en daarboven een gedicht dat de zin niet zozeer uitlegt, maar ieder woord eruit als het ware in een nieuw perspectief plaatst:
Gezandstraald je oogwit waar zeezicht verdampt.
Zo zie je maar.
Rozen wachtten vergeefs op hun pijl maar loom
reptiel legde het af tegen pezige renners
op kiezelstrand zijn klankschild weggeworpen
uit ergernis om sommen die niet klopten.
Vrolijk mokkel beschilderd beheert nu de tent
waaronder kapitelen wind ontwijken zon
die niet kon terecht waar hij vrienden maakte.
Men zint nog op verlegging van de basis.
Ik heb mijn acht snaren gespannen
in kwinten gestemd akkoorden gezocht voor het loflied.
Ik heb een schot gericht op wie ik liefhad
maar miste grandioos en dood nu dagen.
Dat vlot niet.
Het wordt steeds later maar het blijft zo licht.
Het waait steeds harder maar de zee blijft vlak.
Het beheer van erfgoed is geen sinecure.
Het gedicht begint poëtisch en lijkt iets op een nogal onduidelijke manier te zeggen, iets over kijken aan zee, en ieder geval. Het zou een regel kunnen zijn uit een gedicht van lang vergeten Griekse dichter, het heeft ook een klassiek ritme (taDAMta taDAMta taDAMta taDAM). En dan komt er een tweede regel zonder enig ritme en met alleen maar huislijkheid; die wel nog steeds gaat over dat zien.
En zo gaat het door. De dichter is duidelijk aan een strand, maar heel gezellig wordt het maar niet worden, hoe vrolijk het ‘mokkel’ ook is dat de strandtent beheert. Er zijn verwijzingen naar de klassieke oudheid, maar daaruit blijkt dat men het in die oudheid ook niet allemaal helemaal goed begrepen had. Het ‘loom reptiel’ dat het aflegt tegen ‘pezige renners’ verwijst bijvoorbeeld naar een nog altijd beroemd verhaal van de filosoof Zeno, die bewees dat de snelle Achilles (die van de pees) het nooit zou kunnen winnen van een schildpad als die schildpad een voorsprong had gekregen. Achilles zou namelijk eerst die voorsprong moeten inhalen, maar dan was ondertussen de schildpad alweer iets verder gelopen. Dan zou Achilles dat stukje ook wel weer kunnen gaan rennen, maar ondertussen liep de schildpad weer verder.
Alleen in dit gedicht blijkt dat die redenering, die ‘som’, tot ergernis van de schildpad niet te kloppen. De werkelijkheid haalt al die mooie gedachten in, zoals ook het ‘loflied’ dat de dichter wil schrijven kennelijk niet wil vlotten.
Die tegenstrijdigheid van de hooggestemde gevoelens en gedachten en het alledaagse getob – ik stel me voor dat het gedicht zich niet zomaar op een strand afspeelt, maar op een strand in Griekenland – zit dus ook in de combinatie van hoogpoëtische en alledaagse taal. Het maken van die combinatie is niet alleen een trucje voor Gerbrandy – het betekent ook nog iets. Zoals het geheel uiteindelijk ook die op het eerste gezicht zo triviale zin ‘Het beheer van erfgoed is geen sinecure’ in een ander licht plaatst. Nee, al dat prachtigs dat we uit het verleden hebben gekregen, dat moeten we zorgvuldig koesteren. Maar makkelijk is dat niet, zo zie je maar.
In de poëzieweek schrijf ik vijf columns over taal in het afgelopen jaar verschenen bundels. Deze reeks verschijnt ook op de website van Onze Taal.
Laat een reactie achter